e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koning en vrouw van een kleur in een hand stuk: stuk (Maastricht), støͅk (Maastricht, ... ) Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)] III-3-2
koning in het kaartspel koning: keuning (Maastricht), kēūning (Maastricht), De - oetspeule.  keuning (Maastricht) En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)] || Koning: [in] kaartspel. || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2
koning van de rosmolen koning: koning (Maastricht) De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28] II-3
koningin koningin: kønęŋęn (Maastricht), kø̄neŋen (Maastricht), kø̄ǝneŋen (Maastricht) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
koningin des hemels angelus: angelus (Maastricht), regina caeli: regina caeli (Maastricht), Regina caeli (Maastricht), rēgina caeli (Maastricht), rəgiena tsjèli (Maastricht) Het "Koningin des hemels"of "Regina caeli", het Angelus-gebed in de Paastijd. [N 96B (1989)] III-3-3
koningskaars koningskaars: WLD  keuningskēērs (Maastricht) Koningskaars (verbascum thapsus). Als hierboven. De bloemen staan in groepjes en zijn tot een aar verenigd. Op droge zonnige plaatsen, vooral in de duinen (koningskaars, wolverstaart, wolblaad, zokkebloem, paaskaars, hemelbrand, zachtlap). [N 92 (1982)] III-4-3
koningskop kan: kan (Maastricht), koning: kø̄neŋ (Maastricht) Uitstulping van de schede in de vorm van een vuistgrote, roze bol. Bij een onvolledige prolapsus vaginae komt een klein deel van schede, namelijk meestal de bovenwand, als een vuistgroot, rood gezwel voor de dag (Berns, blz. 76). Bij een volledig prolapsus vaginae komt de gehele schedewand min of meer te voorschijn. [N 52, 30b; N 3A, 97; N 52, 30a; N 48A, 44a, 44b, 54a en 54d; monogr.] I-11
konkelen bekonkelen: zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)  bəkoonkələ (Maastricht, ... ), beziebelen: zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)  beziebele (Maastricht), foetelen: zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)  foetələ (Maastricht), konkelefoezen: zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)  konkelefoeze (Maastricht), koonkləfoezə (Maastricht), koonkələfoezə (Maastricht), konkelen: kónkele (Maastricht), zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)  koongkələ (Maastricht), koonkele (Maastricht, ... ), kónkele (Maastricht), trucher (fr.): zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af) Maastrichts wbk 435 trossje: kapen, gappen, < fr. trucher en verwant met troggelen, truggelen  troosje (Maastricht) heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)] || konkelen, knoeien, bedriegen III-1-4
konkelfoezen (wbd) fluisteren: Van Dale: fluisteren, 1. zacht, nauwelijks hoorbaar spreken, nl. zo dat de stembanden niet trillen; - 2. bedektelijk zeggen, vertellen...  fluustere (Maastricht, ... ), fluustərə (Maastricht), smiespelen: Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.  smiespele (Maastricht, ... ), smiespelen (Maastricht), smiespələ (Maastricht, ... ), smoezen: Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.  smoeze (Maastricht), smoezə (Maastricht, ... ), smouze (Maastricht) verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)] III-3-1
koof pij: Pij van mannelijke kloosterling.  pijj (Maastricht) koof, kovel, keuvel, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3