| 24925 |
laag grond |
couche (fr.):
koĕsj (Q095p Maastricht),
laag:
laog (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
laŏg (Q095p Maastricht),
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de halve rondje met : erachter (omgespeld: ‹) staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
lōͅx (Q095p Maastricht),
laag grond:
lāog grónd (Q095p Maastricht)
|
laag (subst.) || laag (znw.) [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 29611 |
laag klei |
bank leem:
bāŋk lęjm (Q095p Maastricht)
|
Kleilaag waarvan men stenen vormt, nadat de grondstof op de juiste manier is bewerkt. Het woordtype stol leem verwijst ernaar dat in Q 211 een berg in het heuvellandschap werd afgegraven. [N 98, 20; monogr.; N 98, 27 add.]
II-8
|
| 33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (Q095p Maastricht)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 33650 |
laagte in een akker |
del:
dɛl (Q095p Maastricht),
laagte:
ligdǝ (Q095p Maastricht)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
līgdǝ (Q095p Maastricht),
līxtǝ (Q095p Maastricht),
vallei:
valęi̯ (Q095p Maastricht)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
| 18215 |
laars (alg.) |
bottine:
Damesschoen.
bottiĕn (Q095p Maastricht),
gamasche:
Fr. gamache (slobkous).
kamasj (Q095p Maastricht),
schoen:
sjŏŏn (Q095p Maastricht),
stevel:
stievel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
-> e paar stievele.
stievel (Q095p Maastricht),
[Vgl. Du. Stiefel]
stiefel (Q095p Maastricht),
Vroeger ook = schoen.
stievel (Q095p Maastricht)
|
[kamasj*]: c) laars || laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen [ZND 37 (1941)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)] || stevel: hoge laars
III-1-3
|
| 18359 |
laars met sluitriempje |
rijlaars:
rijlaars (Q095p Maastricht)
|
laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18301 |
laars tot of boven de knie |
gamasche:
kamasj (Q095p Maastricht),
kamassje (Q095p Maastricht),
kemàsh (Q095p Maastricht),
kàmásj (Q095p Maastricht),
kaplaars:
kaplaars (Q095p Maastricht),
kaplaarse (Q095p Maastricht),
kapstevel:
kapstievel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
stevel:
stevels (Q095p Maastricht),
stievele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
[kapstievel*]: kaplaars || Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)] || laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18757 |
laarzenknecht? |
stevelenheer:
stievelenheer (Q095p Maastricht),
stevelenknecht:
stieveleknech (Q095p Maastricht)
|
[stieveleknech*]: laarzenknecht || stievelenheer: laarzenknecht
III-1-3
|
| 18374 |
laarzenschacht |
schacht:
schach (Q095p Maastricht),
sjach (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)] || schacht: losse leren beenbedekking
III-1-3
|