e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lepelboor lepelboor: lēpǝlbōr (Maastricht) Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.] II-12
lepelrek lepelenrek: leepelerèk (Maastricht), lepele-rek (Maastricht) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leraar leraar: lieraar (Maastricht, ... ), līēráár (Maastricht), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  lĭĕráár (Maastricht) een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leren leren: dich høͅps vəndaoch ət mi[ə}stə chəlirt, eͅn dich bes braf chəwes, dich mags vrøchər nao hus to[u}w chon eͅsdə andərə (Maastricht), lierə (Maastricht) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] || leeren [ZND m] III-3-1
leren beenkap gamasche: kamasje (Maastricht, ... ), kemasje (Maastricht, ... ), kemasse (Maastricht, ... ), Fr. gamache (slobkous).  kamasj (Maastricht) [kamasj*]: b) losse, leren beenbekleedsel || lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leren muts die onder de kin wordt gesloten klepmuts: klèpmöts (Maastricht), vliegermuts: vleegermöts (Maastricht) muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)] III-1-3
leren schede leren schede: [leren] šęj (Maastricht), schede: šęj (Maastricht) De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1
leugen leugen: da’s ’n leuge (Maastricht), leege (Maastricht), leuge (Maastricht, ... ), leugə (Maastricht, ... ), un leuge (Maastricht), ən leugə (Maastricht, ... ) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] || een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)] III-3-1
leunspaan geleider: gǝlęjǝr (Maastricht), guide: gīt (Maastricht) De verschuifbare, metalen dwarsbalk waar de draaier met de beitel op leunt wanneer hij deze op het draaiende hout zet. [N 47, 6; N 53, 228b] II-12
leunstoel leunstoel: lø&#x0304nstōl (Maastricht, ... ), zetelaar: zedeleer (Maastricht, ... ), zēdəlēr (Maastricht, ... ), zédeleer (Maastricht), zorg: zörreg (Maastricht, ... ), Zèt diech in de zörreg en steek d¯n piep op  zörreg (Maastricht) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || een leuningstoel (fauteuil, zetel) [N 56 (1973)] || Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] || zorg III-2-1