e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met vuur spelen met vuur spelen: mèt vuur speule is gevierelek (Maastricht) Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] III-3-2
met zwakke werking slappe: slapǝ (Maastricht) Kwaliteitsaanduiding, gezegd van bloem die nat is of geen weerstand heeft. Deze bloem is in het algemeen van inlandse komaf en daardoor zou men zeggen van slechtere kwaliteit [N 29, 16] II-1
metaalbeugelzaag ijzerzeeg: īzǝrzēx (Maastricht) Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.] II-11
metalen broeibak broeiketel: brø̄jkētǝl (Maastricht), ketel: kētǝl (Maastricht) De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36] II-1
metalen uiteinde van een schoenveter malie: maaje (Maastricht), malie (Maastricht) metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)] III-1-3
metselaar metselaar: mɛtsǝlēr (Maastricht), metseraar: mɛtsǝrē̜ǝr (Maastricht) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metselen: mętsǝlǝ (Maastricht), mɛtsǝlǝ (Maastricht) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
metselkoord metselkoord: mɛtsǝlkǭrt (Maastricht) Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.] II-9
metselstenen bevochtigen nat maken: nāt mākǝ (Maastricht) Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a] II-9
metselzand bergzand: bɛrǝx˲zant (Maastricht), bɛrǝx˲zānt (Maastricht), gewassen maaszand: gǝwasǝ mǭs˲zānt (Maastricht), metselzand: mɛtsǝlzant (Maastricht), rivierzand: rǝvīrzant (Maastricht), zand: zānt (Maastricht) Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9