e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roerom knoedelen: knoedələ (Maastricht), vol-au-vent: vollevon (Maastricht) roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)] III-2-3
roerspaan riek: rēk (Maastricht), roerschup: rø̄ršø̜p (Maastricht), vork: vø̜rk (Maastricht) Het handgereedschap waarmee men het water en moutmeel vermengt. Speciaal voor het mengen wordt een "roerspaan" gebruikt, een soort van grote schop die de vorm heeft van een rooster. (Zie afb. 7). Uit de woordtypen blijkt echter dat men om te roeren ook gereedschap gebruikt als een "houten riek" (Q 20), "riek" (L 210, L 325, Q 78, Q 95), "schop" (Q 20) of "gaffel" (L 250, Q 20). Voor het {mout}-gedeelte van de varianten zie men het lemma ''mout''. [N 35, 32a; monogr.] II-2
roerwerk haspel: haspǝl (Maastricht), roerkop: rø̄rkop (Maastricht), roerwerk: rø̄rwęrǝk (Maastricht) Het toestel waarmee water en moutmeel worden gemengd. Dit toestel bevindt zich doorgaans in de beslagketel en bestaat uit een as, de ''roerstok'', die loodrecht gehouden wordt door de ''roerbalk'', waar hij recht doorheen loopt, en uit verticale assen, de ''roerijzers'' waaraan (roer)werkmessen of roervinnen zitten. Het hele roerwerk wordt door een roerwieltje om de wentelas in beweging gebracht (Claessen, pag. 2. 18). Het gedeelte dat voor het mengen van het beslag zorgt, noemt men in Q 95 "haspel", soms verbasterd tot "raspel" (Q 99). Zie ook het lemma ''roerwerkmessen''. [N 35, 32b; monogr.] II-2
roest roest: ros (Maastricht, ... ), rōs (Maastricht), roͅs (Maastricht), ròs (Maastricht, ... ) roest [ZND 06 (1924)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roestplek roestvlek: rosvlek (Maastricht), spik:.....= (vlek ?)  rosvlek (Maastricht), spik: sjpik (Maastricht, ... ), spik (Maastricht, ... ) Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
roet roet: root (Maastricht, ... ), zwadem: zjwaam (Maastricht), zwart: zwart (Maastricht) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] III-2-1
roezemoezen fluisteren: Van Dale: fluisteren, 1. zacht, nauwelijks hoorbaar spreken, nl. zo dat de stembanden niet trillen; - 2. bedektelijk zeggen, vertellen...  fluustere (Maastricht, ... ), roezemoezen: Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezemoeze (Maastricht), roezəmoezə (Maastricht), smiespelen: Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.  smiespele (Maastricht), smiespələ (Maastricht), smispələ (Maastricht) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] III-3-1
rog rog: rog (Maastricht, ... ), Endepols  rog (Maastricht, ... ), ideosyncr.  rog (Maastricht), WBD/WLD  roch (Maastricht), rog (Maastricht), ròch (Maastricht) Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)] III-2-3
rogge koren: [koren] (Maastricht), rog(ge): rǫgǝ (Maastricht), rǫx (Maastricht) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood roggebrood: roggebroed (Maastricht, ... ), roxabrut (Maastricht), zwartbrood: zwarbroed (Maastricht), zwartbroed (Maastricht), E sneijke zwarbroed mèt spek Veerse zwartbroed  zwarbroed (Maastricht) roggebrood [DC 35 (1963)] || zwart brood [ZND 01u (1924)] || zwartbrood III-2-3