e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rugpaneel rugpaneel: rø̜kpanīl (Maastricht) Paneel in de achterwand van een meubel, bijvoorbeeld een kast. Een rugpaneel kan van massief hout zijn vervaardigd, maar ook van triplex. [N 56, 130b] II-12
rugriem rugriem: rø̜krēm (Maastricht) Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10
rugsplit slip: slep (Maastricht) De split in het verlengde van de rugnaad van een colbert. [N 59, 90b] II-7
ruien ruizelen: ruuzələ (Maastricht), ruzeleer (Maastricht), rūūzələ (Maastricht) veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)] || vogel in de rui III-4-1
ruige mest magere mest: māgǝrǝ [mest] (Maastricht) Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.] I-1
ruiken ruiken: rūke (Maastricht), Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.  y, y: (Maastricht) rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken III-1-1
ruilen (als spel) ruilen: Z. het vroeger algemene *toesje (AN tuisen).  ruile (Maastricht), Z. toesje.  ruile (Maastricht), tuisen: toesje [toe.sjə} (Maastricht), toesjen (Maastricht), tōĕsə (Maastricht), toͅsjə (Maastricht), tūsjə (Maastricht, ... ), welle veer ins toesje (Maastricht), Poszegels toesje.  toesje (Maastricht), Ruilen.  tušə (Maastricht) Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Ruilen. [ZND m] || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Tuisen: Ruilen, kwanselen. || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)] III-3-2
ruimte voor brandstof kolenhok: kōlǝhok (Maastricht) De bakker stookt zijn oven met kolen of hout. Het kolenhok ligt in de regel naast de oven. Het hout wordt in een schuurtje opgeslagen. [N 29, 105e] II-1
ruin ruin: run (Maastricht) Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9
ruisen (van de wind) broezen: broesje (Maastricht, ... ), fluiten: fluitə (Maastricht), ritselen: ritsele (Maastricht), ruisen: roesche (Maastricht, ... ), roesje (Maastricht, ... ), roesjə (Maastricht), rōēsjə (Maastricht, ... ), rūūsə (Maastricht), sissen: sissə (Maastricht), spuiten: spuitə (Maastricht) bruisen, ruisen (wind) || bruisen, schuimend ruisen || het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)] III-4-4