e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speelman, klapspaan gek: gɛk (Maastricht), speelman: speelman (Maastricht), spē.lman (Maastricht) Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159] II-3
speelplaats koer (<fr.): koer (Maastricht, ... ), kōēr (Maastricht), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  kōēr (Maastricht), speelplaats: speulplaats (Maastricht), speulplaots (Maastricht, ... ) de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] III-3-1
speels bretsetig: bretsetig (Maastricht, ... ), bretsig: Zo wordt het ook genoemd.  bretsig (Maastricht), speelachtig: speuletig (Maastricht), speels: spēls (Maastricht), spēūls (Maastricht), späols (Maastricht), späöls (Maastricht, ... ), spèùls (Maastricht), spölls (Maastricht), spöls (Maastricht, ... ), speletig: speuletig is thans aan het verouderen, was echter het gewone woord  speuletig (Maastricht) geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] || speels III-1-4
speen deem: cf. WNT (III2), kol. 2343, s.v. "deem - deme, daarnaast ook dem"Van onbekende oorsprong. Gewestelijk in gebruik in de zin van: speen of tepel van een melkdier....  deem (Maastricht), lots: loetsch (Maastricht), loots (Maastricht), lootsj (Maastricht), lotsj (Maastricht, ... ), lòts (Maastricht), lótsj (Maastricht, ... ), ən lótsj (Maastricht), tit: tiet (Maastricht), tutter: tuttərfles (Maastricht) speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2
speen van de koe deem: dēm (Maastricht), tepel: tēpǝl (Maastricht) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
speenkruid speenkruid: Spelling: "fonetisch", alles omgespeld  speenkruid (Maastricht), WLD  speenkrōēt (Maastricht) Speenkruid (ficaria verna 5 tot 25 cm hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren zijn hart- of niervormig, ze zijn glanzend en lang gesteeld, met knolletjes in de onderste bladdeksels. De bloemen zijn talrijk, met vrij smalle kroonbladere [N 92 (1982)] III-4-3
speerhaak speerhaak: spērhǭk (Maastricht) Een klein soort aambeeld dat uitloopt in twee puntige uitsteeksels en gebruikt wordt bij het uitsmeden van de banden. Zie ook het lemma ɛspeerhaakɛ in wld II.11, pag. 26.' [N E, 44; monogr.] II-12
spek spek: spek (Maastricht), Spek mèt eijer Get spek van ¯t verreke  spek (Maastricht), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  spɛk (Maastricht) laag onderhuids vet || spek [ZND 23 (1937)] III-2-3
spekhaak vleeshaak: vlęjshø̜k (Maastricht), vlęjshǭk (Maastricht) De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.] II-1
speklaag natuursteenlaag: natȳrstęjnlǭx (Maastricht), speklaag: spɛklǭx (Maastricht) Band van natuursteen die in baksteenmetselwerk is aangebracht. Zie ook afb. 44 en het lemma 'Sierlaag'. In Q 111 noemde men een huis met speklagen een 'spekhuis' ('šp'khūs'). [N 31, 31c; monogr.] II-9