e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troffel metseltroffel: mɛtsǝltrōfǝl (Maastricht), troffel: trofǝl (Maastricht) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
troggewelf troggengewelf: trø̜x˲gǝwø̜lǝf (Maastricht) Segmentgewelf, gewoonlijk ter dikte van een halve metselsteensteen, dat tussen ijzeren balken is aangebracht. Het wordt vaak toegepast als overdekking van een kelder. De lagen ervan worden evenwijdig met de balken gelegd zodat ze bij het metselen door een formeel moeten worden ondersteund. Zie ook afb. 33. In Q 121 werden de gleuven tussen de verschillende troggewelven van een kelder vaak opgevuld met stukken steen of steenslag. Men noemde deze opvulling 'schrotten' ('šrǫtǝ'). [N 32, 20a; monogr.] II-9
trom trom: trom (Maastricht), trommel: troməl (Maastricht, ... ), troͅməl (Maastricht), (Op) de - sloon; mèt - en trompöt.  trommel (Maastricht) Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] || Trom: bekend slaginstrument. || Trommel: a) trom. III-3-2
trommelen trommelen: trommele (Maastricht) Trommelen: a) op de trommel slaan. III-3-2
trommelen add. roffelen: (Op) de trom -.  róffele (Maastricht) Roffelen: een roffel slaan. III-3-2
trommeltje trommeltje: tröməlkə (Maastricht) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht oplopen: oplǫu̯pǝ (Maastricht) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
tromp? rolfluitje: rolfluitsje (Maastricht) Een fluitje met een stalen veer die uitrolt als op het fluitje geblazen wordt [tromp]. [N 90 (1982)] III-3-2
trompet trompet: trompeͅt (Maastricht), trompøͅt (Maastricht), tərompøͅt (Maastricht), Afl. trompötte.  trompöt (Maastricht) Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)] || Trompet. III-3-2
troosten; troost troost: troes (Maastricht, ... ), truus (Maastricht, ... ), trŭŭs (Maastricht), tərŏĕs (Maastricht), troost schenken: troes schenke (Maastricht), troosten: truuste (Maastricht, ... ), truustə (Maastricht, ... ) het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] || troost || troosten III-1-4