e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitdrogen korsten: (het deeg is) gǝkōrs (Maastricht), kōrstǝn (Maastricht) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.] II-1
uiten uiten: uiten (Maastricht), ute (Maastricht), utə (Maastricht), uute (Maastricht), uutə (Maastricht), ūūtə (Maastricht), ŭŭtə (Maastricht), ziech ute (Maastricht), zig kinne uute (Maastricht), uitspreken: ōētspreekə (Maastricht) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1
uiteren uiteren: øtǝrǝ (Maastricht) Een naad aan de bovenzijde overnaaien, zodat hij onzichtbaar wordt. Zie afb. 43. [N 59, 59; monogr.] II-7
uiterontsteking, mastitis uierontsteking: yi̯ǝrontstēkeŋ (Maastricht) Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.] I-11
uitgaan aan de boemel gaan: aon də boeməl goon (Maastricht), jatsen: jàtsə (Maastricht), naar de caf gaan: naor de kaffee gaon (Maastricht), op stap gaan: op stap goon (Maastricht, ... ), opstapgoon (Maastricht), òp stàp gōōn (Maastricht, ... ), uitgaan: oetgaon (Maastricht) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgaanskleren uitgaanskleren: oetgaansklèjer (Maastricht), oetgoonskleijer (Maastricht) De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)] III-1-3
uitgedroogd schrale deeg: šrǭlǝ dęjx (Maastricht) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c] II-1
uitgesleten uitgelopen: u.t˲gǝlǭ.pǝ (Maastricht) Uitgesleten, gezegd van een steenbus. [Vds 123; Jan 134; Coe 113; Grof 134] II-3
uitgestort zaad van de hengst natuur: nǝtȳr (Maastricht) [N 8, 48 en 49] I-9
uitgeteld zijn uitgeteld zijn: (de koe is) ūtgǝtɛlt (Maastricht) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11