e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloeken godveren: godfere (Maastricht), godvere (Maastricht), godvèrre (Maastricht), met onze lievenheer spreken: met slievenier spreke (Maastricht), vloeken: vloke (Maastricht), vlooke (Maastricht, ... ), vlookə (Maastricht, ... ), vəlookə (Maastricht) godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloekje vloekje: vleukske (Maastricht, ... ) Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)] III-3-3
vloer vloer: vlūr (Maastricht) Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-9
vloermortel vloerspecie: vlūr[specie] (Maastricht) Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.] II-9
vloerplanken vloerpanken: vlūrplāŋkǝ (Maastricht) De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.] II-9
vloertegel plavuis: plevuis (Maastricht), pləvøͅi̯s (Maastricht, ... ), Blouw plavuis Ze höbbe gesjoord mèt zeipluter, tot de plavuize blinke en me d¯reuver oetsjievelt Ook plevuis  plavuis (Maastricht), plavuisel: pləvy(3)̄səl (Maastricht) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || vloertegel III-2-1
vlokken in de melk vlokken: vlǫkǝ (Maastricht) Bij uierontsteking kunnen er kleine stolseltjes in de melk komen. [N 52, 5b; A 48A, 10b; N 52, 5a, 5c] I-11
vlug gauw: gaw (Maastricht, ... ), vite (fr.): vite (Maastricht) vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)] III-1-4
vlug lopen gespelen: gespele (Maastricht), hel lopen: hèl loupe (Maastricht), jatsen: jatse (Maastricht), rennen: renne (Maastricht), B.v. de kinder renne euver de speulplaots.  renne (Maastricht), vegen: vege (Maastricht), Vlug.  vege (Maastricht), vetsen: vetse (Maastricht), Vlug.  vetse (Maastricht) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2
vlugger allez: alɛ (Maastricht), allez-hop: alɛ hǫp (Maastricht) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10