e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterdamp, wasem damp: daamp (Maastricht), damp (Maastricht, ... ), dàmp (Maastricht), bijv. kolendamp, waterdamp  damp (Maastricht), gadem: gajem (Maastricht), gàjem (Maastricht), (ook voor condens op koude ruiten)  gajem (Maastricht) damp [ZND 33 (1940)] || opstijgende kleine vochtdeeltjes || Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
waterdichte laars lieslaars: lieslaars (Maastricht), liesláárs (Maastricht), rubbersteveltje: rubber stievelke (Maastricht), waterstevel: waterstievel (Maastricht, ... ) [waterstievel*]: waterlaars || laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)] III-1-3
waterdorpel waterdorpel: wātǝrdø̜rpǝl (Maastricht) Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.] II-9
watergoot bij onderslagmolens kandel/kanjel: kā.njǝl (Maastricht), maalgoot: mālgø̄.t (Maastricht) De komvormige houten constructie waar het molenrad van onderslagmolens in draait, bestaande uit een bak met zijwanden die even breed als het rad en gedeeltelijk gerond is. Daardoor wordt de kracht van het water optimaal gebruikt. Bij veel molens werd de houten constructie in de loop van jaren vervangen door een betonnen gang. Zie ook afb. 71. [Vds 61; Jan 62; Coe 54; Grof 78] II-3
waterhoen waterhennetje: waterhinneke (Maastricht) waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)] III-4-1
waterige kost slabber: schjlabber (Maastricht), slobber: slobbèr (Maastricht), sloober (Maastricht), slòbbər (Maastricht), slóbber (Maastricht), sloddertje: sludderke (Maastricht), soep: sop (Maastricht), soepje: söpkə (Maastricht), waterig: waterig (Maastricht), waterige kost: waterige kos (Maastricht), waterpap: wáátərpāp (Maastricht), watertig: watertig (Maastricht), zuipeten: zōēp-eetə (Maastricht), Eet dat zellef, dat zoepete lös iech neet  zoep-ete (Maastricht) slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)] || waterige kost III-2-3
waterketel warmwaterketel: węrǝmwātǝrkētǝl (Maastricht) De ketel waaruit het water voor het beslag wordt gehaald. Uit de woordtypen "warmwaterketel" (L 250, L 325, Q 95), "warmwaterbak" (L 362, P 120) en "warmwaterkuip" (Q 32) blijkt dat het beslagwater reeds op een bepaalde temperatuur is gebracht. In Q 99 is de waterketel van ijzer vervaardigd. [N 35, 27] II-2
waterketel, moor moor: moor (Maastricht), mūr (Maastricht), ¯ne kopere moor stónt op ¯t vuur  moor (Maastricht) de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || moor || waterketel III-2-1
waterleiding leiding: leiding (Maastricht), leidingə (Maastricht), leijding (Maastricht), riolering: riolering (Maastricht), waterleiding: waatərleiding (Maastricht), waterleiding (Maastricht, ... ), waterleijing (Maastricht), waterleidingbuizen: waterleidingbuize (Maastricht) het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)] III-3-1
waterloot dief: Endepols  deef (Maastricht), valse scheut: WLD  valse schjeut (Maastricht), valse, een -: valse (Maastricht), waterscheut: watərsjeut (Maastricht), waterspruit: eigen spellingsysteem  watersjproet (Maastricht) Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)] III-4-3