e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was spoelen spoelen: sjpeulen (Maastricht), sloon (Maastricht), speule (Maastricht), (korte eu) (met lange eu = spelen)  speule (Maastricht), uitspoelen: oetspeule (Maastricht) Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)] III-2-1
de was stijfselen stijfselen: steifsələ (Maastricht), stijfsele (Maastricht), stijselen (Maastricht), ww  stijsele (Maastricht), stijven: steͅi̯və (Maastricht), stijve (Maastricht, ... ), stijven (Maastricht), stijvə (Maastricht), stɛi̯və (Maastricht), <n hierehumme mèt e gestijf fransje overdr. iemes in ze veurnumme stijve: sterken  stijve (Maastricht), a gesjteven hömme.  stieven (Maastricht) een hemd stijven [ZND 07 (1924)] || linnengoed met stijfsel bewerken || stijfselen || stijven || Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)] III-2-1
de was wringen lutertje: (e luterke = zeepsop)  luterke (Maastricht), wringen: vringe (Maastricht, ... ), wringe (Maastricht, ... ) Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de zondag inluiden de grote klok luiden: de groete klok lôjt (Maastricht), de zondag inluiden: de zoondag inlojje (Maastricht), de zoondag inlôjje (Maastricht), de zóndag inlojje (Maastricht), de zóndag inlōēje (Maastricht) Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de zoom afspelden afspangen: āfspaŋǝ (Maastricht) De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW] II-7
de zuigeling in doeken wikkelen windelen: windele (Maastricht) in luiers doen III-2-2
decimeter, maat van 10 cm decimeter: decimeter (Maastricht, ... ), deesiemeetər (Maastricht), deesĭĕmeetər (Maastricht), palm: palm (Maastricht) de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)] III-4-4
deeg beslag: mengsel van meel ¯t beslaag mèt de ges Ook term bij het brouwen  beslaag (Maastricht), deeg: deig (Maastricht), De bekker leet d¯n deig neet gaar weurde Deig knejje  deig (Maastricht) beslag || deeg || gekneed week mengsel III-2-3
deeg afwegen afwagen: ǭfwǭgǝ (Maastricht), wagen: wǭgǝ (Maastricht) De stukjes deeg afwegen. Men kan met de hand afwegen. Hiertoe wordt het deeg op de bank gebracht en met een steker in stukjes verdeeld die op een balans (schaal) afgewogen worden (Schoep blz. 98). Men kan ook met de afweegmachine wegen. Grote stukken van het deeg worden met de hand uit de trog of kuip gehaald en in de trechter van de afweegmachine geworpen, waarna ze door het mechanisme van de afweegmachine op het gewenste deeggewicht worden verdeeld (Schoep blz. 99). [N 29, 33c; N 29, 30b; N 29, 32a] II-1
deeg kneden kneden: knē̜jǝ (Maastricht), knę.jǝ (Maastricht), knęjǝ (Maastricht), knɛ̃jǝ (Maastricht) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1