19437 |
de was spoelen |
spoelen:
sjpeulen (Q095p Maastricht),
sloon (Q095p Maastricht),
speule (Q095p Maastricht),
(korte eu) (met lange eu = spelen)
speule (Q095p Maastricht),
uitspoelen:
oetspeule (Q095p Maastricht)
|
Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijfselen:
steifsələ (Q095p Maastricht),
stijfsele (Q095p Maastricht),
stijselen (Q095p Maastricht),
ww
stijsele (Q095p Maastricht),
stijven:
steͅi̯və (Q095p Maastricht),
stijve (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
stijven (Q095p Maastricht),
stijvə (Q095p Maastricht),
stɛi̯və (Q095p Maastricht),
<n hierehumme mèt e gestijf fransje overdr. iemes in ze veurnumme stijve: sterken
stijve (Q095p Maastricht),
a gesjteven hömme.
stieven (Q095p Maastricht)
|
een hemd stijven [ZND 07 (1924)] || linnengoed met stijfsel bewerken || stijfselen || stijven || Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
lutertje:
(e luterke = zeepsop)
luterke (Q095p Maastricht),
wringen:
vringe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
wringe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23470 |
de zondag inluiden |
de grote klok luiden:
de groete klok lôjt (Q095p Maastricht),
de zondag inluiden:
de zoondag inlojje (Q095p Maastricht),
de zoondag inlôjje (Q095p Maastricht),
de zóndag inlojje (Q095p Maastricht),
de zóndag inlōēje (Q095p Maastricht)
|
Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28993 |
de zoom afspelden |
afspangen:
āfspaŋǝ (Q095p Maastricht)
|
De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW]
II-7
|
20232 |
de zuigeling in doeken wikkelen |
windelen:
windele (Q095p Maastricht)
|
in luiers doen
III-2-2
|
25312 |
decimeter, maat van 10 cm |
decimeter:
decimeter (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
deesiemeetər (Q095p Maastricht),
deesĭĕmeetər (Q095p Maastricht),
palm:
palm (Q095p Maastricht)
|
de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20808 |
deeg |
beslag:
mengsel van meel ¯t beslaag mèt de ges Ook term bij het brouwen
beslaag (Q095p Maastricht),
deeg:
deig (Q095p Maastricht),
De bekker leet d¯n deig neet gaar weurde Deig knejje
deig (Q095p Maastricht)
|
beslag || deeg || gekneed week mengsel
III-2-3
|
25578 |
deeg afwegen |
afwagen:
ǭfwǭgǝ (Q095p Maastricht),
wagen:
wǭgǝ (Q095p Maastricht)
|
De stukjes deeg afwegen. Men kan met de hand afwegen. Hiertoe wordt het deeg op de bank gebracht en met een steker in stukjes verdeeld die op een balans (schaal) afgewogen worden (Schoep blz. 98). Men kan ook met de afweegmachine wegen. Grote stukken van het deeg worden met de hand uit de trog of kuip gehaald en in de trechter van de afweegmachine geworpen, waarna ze door het mechanisme van de afweegmachine op het gewenste deeggewicht worden verdeeld (Schoep blz. 99). [N 29, 33c; N 29, 30b; N 29, 32a]
II-1
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (Q095p Maastricht),
knę.jǝ (Q095p Maastricht),
knęjǝ (Q095p Maastricht),
knɛ̃jǝ (Q095p Maastricht)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|