e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doel bij verstoppertje spelen buut: by(3)̄t (Maastricht), I. buut ... [buu:t], verg. II. buut = A.N. buit.  buut (Maastricht), pot: pot (Maastricht) Doel. || Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)] III-3-2
doel bij verstoppertje spelen add. op wacht staan: op wach stoon (Maastricht) Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)] III-3-2
doelloos friemelen friemelen: friemele (Maastricht), friemələ (Maastricht), met de handen spelen: mèt də han speulə (Maastricht), zenuwen: zenuwe (Maastricht) haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)] III-1-2
doelman keeper (eng.): Karte 170.  keeper (Maastricht) Tormann. III-3-2
doen doen: doen (Maastricht) doen III-1-4
dof, gedempt van geluid dof: dof (Maastricht, ... ), doof (Maastricht), dōf (Maastricht), dóf (Maastricht, ... ), döf (Maastricht), grof: groof (Maastricht), hees: heijs (Maastricht), hol: hool (Maastricht, ... ), hool gəluid (Maastricht), schor: sjor (Maastricht) niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)] III-4-4
doffer, mannelijke duif doffer: doffer (Maastricht, ... ), doffər (Maastricht, ... ), dooffer (Maastricht), duif: dŏŭf (Maastricht), hoorn: heurə (Maastricht), ho:rə (Maastricht), hore (Maastricht, ... ), horə (Maastricht, ... ), hōre (Maastricht), hōrə (Maastricht), horen: hoore (Maastricht, ... ), hoorə (Maastricht), hōrə (Maastricht), teef: tēēf (Maastricht) doffer, mannetjesduif || doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duiver) [N 83 (1981)] III-4-1
dogkar dogkar: doq˱kār (Maastricht) Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13
dokter dokter: dokter (Maastricht), vero. of spott. met klemt. op 2e lid  doktoer (Maastricht) arts III-1-2
dokteren dokter zijn: doktər zien (Maastricht), dokteren: doktere (Maastricht, ... ) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2