e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dolle kervel kelver: Spelling: "fonetisch", alles omgespeld  kɛləvər (Maastricht) Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)] III-4-3
dom dom: den dom (Maastricht), dn dom (Maastricht), dom (Maastricht, ... ), dòm (Maastricht, ... ), dóm (Maastricht), domkerk: domkèrrek (Maastricht), n domkèrk (Maastricht), niet slim: neet slum (Maastricht), simpel: simpel (Maastricht), stom: sjtom (Maastricht, ... ), stom (Maastricht, ... ), stóm (Maastricht, ... ) dom || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] || stom, dom III-1-4, III-3-3
domine salvam fac reginam nostram domine salvam fac: domine salvam fac (Maastricht), domine, salvam fac (Maastricht), domine salvam fac reginam nostram: domine salvam fac riginam nostram (Maastricht), domine salvam reginam: Domine salvam reginam nostram (Maastricht) Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3
dominicaan dominicaan: dominicaan (Maastricht, ... ), preekheer: preekhier (Maastricht) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3
domino domino: domino (Maastricht, ... ), dōmīnō (Maastricht, ... ), 2, a) Karnevalskostuum; b) Persoon in een domino.  domino (Maastricht) Domino: 1) spel. || Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man domme mens: ’nen dómme mins (Maastricht), dommerik: dommerik (Maastricht, ... ), dòm.mərik (Maastricht), dòmmarik (Maastricht), dómmerik (Maastricht), ezel: ezel (Maastricht), stomkop: stom kop (Maastricht), stommeling: stómmeling (Maastricht), stôməling (Maastricht), stommerik: sjtommərik (Maastricht), stommerik (Maastricht, ... ), stommərik (Maastricht, ... ), stómmerik (Maastricht), stuntelaar: stuntəleer (Maastricht), sufferd: sufferd (Maastricht), uil: uil (Maastricht), uilskop: uilskop (Maastricht) dommerik || een dom mens || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] || stommeling || stommerik III-1-4
domme vrouw bluts: blöts (Maastricht), cibol: cf. VD (fr.) s.v. "ciboule"= grove bieslook; cf. Verdam Middelnederlandsch Handwoordenboek p. 124 s.v. "Chibole". Zie cipel; cf. p. 125 s.v. "cipel"= ui, ajuin. Zie ook WNT III-2, kol. 2030 s.v. "cibolle". Zie siepel. Vgl. WNT XIV kol. 1332 s.v. "siepel - ciepel, cibol"1. ui; 2. In toepassing op personen: een rare siepel = een rare sijs ...  sebol (Maastricht), dom schroet: ə dòm sjrōēt (Maastricht), dulletje: d‧ölləkə (Maastricht), dutsje: dutske (Maastricht), lut: lut (Maastricht, ... ), lutje: lutteke (Maastricht, ... ), oele: oele (Maastricht), stomme lut: sjtom lut (Maastricht), trut: trut (Maastricht, ... ), tut: tut (Maastricht, ... ) dom wijf || domme, onbeduidende vrouw || een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] || onbeduidende, domme vrouw III-1-4
dommekracht winde: wen (Maastricht) Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219] II-11
dompelen dompelen: do:mpələ (Maastricht), dompələ (Maastricht), doom.pələ (Maastricht), doompele (Maastricht, ... ), doompələ (Maastricht), dómpele (Maastricht, ... ), ps. of toch omspellen volgens IPA: [dØmp\\l\\]?  do:mpələ (Maastricht, ... ), dopen: deupe (Maastricht, ... ), duipe (Maastricht), duipə (Maastricht), duwen: duie (Maastricht), insteken: instekə (Maastricht), onderduwen: onderduje (Maastricht), oonderduie (Maastricht), oondərduijə (Maastricht), soppen: soppe (Maastricht, ... ), soppə (Maastricht, ... ), sòppə (Maastricht) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [ZND 01 (1922)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje donderbeestje: donderbieske (Maastricht), dòndərbieskəs (Maastricht) donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2