e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doodzonde doodzonde: doedzonde (Maastricht), doedzun (Maastricht, ... ) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
doof doof: do.uf (Maastricht), do:wf (Maastricht) doof [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-1
doofpot amerpot: aomer is houtskool  aomerpot (Maastricht), amerspot: ǭmǝrpot (Maastricht), busketel: bø̄skētǝl (Maastricht), doofpot: dǭfpot (Maastricht), ijzeren vat: īzǝrǝn vāt (Maastricht) De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] II-1, III-2-1
dooien dooien: doeje (Maastricht, ... ), doejə (Maastricht, ... ), correct overgenomen. het dooit  ədujt (Maastricht), ontdooien: oͅntdūjə (Maastricht, ... ), t slaakt]: doeijen (Maastricht), doeje (Maastricht), doejen (Maastricht), geit aof (Maastricht), schmelze (Maastricht), ut weer gèt aof (Maastricht), ⁄t doejt (Maastricht), ⁄t giet aof (Maastricht), ⁄t weer gêt af (Maastricht) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
dooier (het) geel: gēl (Maastricht), dooier: doi̯ǝr (Maastricht), dōi̯ǝr (Maastricht), dūi̯ǝr (Maastricht), eierdooier: ęi̯ǝrdūi̯ǝr (Maastricht) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
dooierzwam cantharel: WLD  kantaarèl (Maastricht) Cantharel: een gele, eetbare paddestoel (cantharel, eierzwam, dooierzwam). [N 92 (1982)] III-4-3
doop doop: deup (Maastricht), do:wp (Maastricht), duip (Maastricht, ... ), dööp (Maastricht) Doop. [ZND 01 (1922)] || Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbelofte doopbelofte: doupbelofte (Maastricht, ... ) De doopbeloften zoals ze worden afgelegd door peter en meter. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbewijs doopbriefje: duipbreefke (Maastricht, ... ), dööpbreefke (Maastricht) Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)] III-3-3
doopdekentje doopdeken: döpdeke (Maastricht), doopdekentje: duipdeikensje (Maastricht), doopdoek: duipdook (Maastricht), doopsjaal: duipsjaal, dèùpsjaal (Maastricht) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2