23727 |
drie weesgegroeten |
drie weesgegroeten:
de drei wēēsgegroete (Q095p Maastricht),
drie weesgegroetjes:
de drei Weesgegroetjes (Q095p Maastricht),
de drijj weesgegruutsjes (Q095p Maastricht),
drei weesgegruutsjes (Q095p Maastricht),
litanie van onze-lieve-vrouw:
litənie vaan solvròw (Q095p Maastricht)
|
De drie Weesgegroeten aan het begin van het Rozenhoedje of de Rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32764 |
driehoekige eg |
driekantige [eg]:
dręi̯kɛntegǝ [eg] (Q095p Maastricht)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
31387 |
driekantige vijl |
zagenvijl:
[zagenvijl] (Q095p Maastricht)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|
24498 |
driekleurig viooltje |
pense (fr.):
pao:nsee (Q095p Maastricht),
-
pensees (Q095p Maastricht),
WLD
paosee (Q095p Maastricht),
viool:
fiejoel (Q095p Maastricht),
-
fiejoele (Q095p Maastricht),
WLD
fiejoel (Q095p Maastricht),
viooltje:
Spelling: "fonetisch
viejuulkəs (Q095p Maastricht),
WLD
fiejuulkə (Q095p Maastricht),
wie langer wie lievertje:
wie-langer-wie-lieverkes (Q095p Maastricht)
|
Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)] || driekleurige viool [ZND 34 (1940)] || driekleurige viooltje || viool (bekende plant) || viooltje || viooltjes, viola tricolor
III-4-3
|
29827 |
drieklezoor |
drie-/drijkwart(s)steen:
drɛjkwārtstęjn (Q095p Maastricht)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
drei keuninge (Q095p Maastricht),
dreikeunege (Q095p Maastricht),
dreikeuninge (Q095p Maastricht),
Dreikeuninge (Q095p Maastricht),
dreiköninge (Q095p Maastricht),
drèjkeuningə (Q095p Maastricht)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23815 |
driekoningenavond |
de dag voor driekoningen:
den daag veur Drei Keuninge (Q095p Maastricht)
|
5 januari, Dertienavond. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27465 |
driepoot |
steunbok:
stø̜n˱bǫk (Q095p Maastricht)
|
IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236]
II-11
|
33662 |
dries |
dries:
dris (Q095p Maastricht)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
34094 |
driespeen |
driedemer:
drɛi̯dēmǝr (Q095p Maastricht),
driespeen:
drēspin (Q095p Maastricht)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|