e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druk druk: drök (Maastricht) druk III-1-4
druk heen en weer lopen lopen met gesmeerde benen: mèt gesmeerde bein loupe (Maastricht), lopen wie een rat: loupe wie n rat (Maastricht), redderen: rèddere (Maastricht) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
druk praten behei maken: bəhèj maakə (Maastricht), druk kletsen: drök kletse (Maastricht), druk muilen: drök moullə (Maastricht), druktemaker (zn.): dröktemeker (Maastricht), klappen: klappe (Maastricht), kwebbelen: kwebbele (Maastricht), ratelen: raatele (Maastricht), raatələ (Maastricht), ratele (Maastricht) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken drukken: drökke (Maastricht, ... ), duwen: duije (Maastricht), duijə (Maastricht), döjje (Maastricht) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukknoop drukknoop: drøkknǫwp (Maastricht) Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW] II-7
drukte maken allegatie maken: cf. VD s.v. "allegatie"3. (gew.) drukte omslag  allegasie make (Maastricht), ambras maken: àmbrās máákə (Maastricht), beschaar maken: cf. Weijnen Et.Wb. p. 15 s.v. "besjaar"= omhaal, drukte (Limb.  besjaar make (Maastricht), bohei (rh.) maken: beheij make (Maastricht), drukte maken: drökte make (Maastricht), herrie maken: herrie make (Maastricht), kabaal maken: kəbáál máákə (Maastricht), omstand maken: umstand make (Maastricht) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4
drukte, gedoe allegatie: àlləgaasie (Maastricht), ambras: ambras (Maastricht), beschaar: besjaar (Maastricht), cf. Weijnen Et.Wb. p. 15 s.v. "besjaar"= omhaal, drukte (Limb.  besjaar (Maastricht), bohei (rh.): cf. VD s.v. "boha"zie boeha; cf. VD s.v. "boeha, poeha"in bet. van onnodige drukte, rumoer, ophef om een nietige zaak: veel boeha maken  bəheij (Maastricht), bombarie: bombaarie (Maastricht), drukte: drökde (Maastricht, ... ), drökte (Maastricht, ... ), dröktə (Maastricht), drùktə (Maastricht), embarras (fr.): cf. VD (fr.) s.v. "embarras  ambarras (Maastricht), gedoens: gədoons (Maastricht), omstand: umstand (Maastricht), trammelant: tramməlant (Maastricht) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] || drukte, bedrijvigheid, veelsoortige bezigheid || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] || embarras, omslag, drukte III-1-4
druktemaker aansteller: aonstèller (Maastricht), allegatiemaker: fr. allégation; cf. VD s.v. "allegatie"3. (gew.) drukte omslag  allegasiemeker (Maastricht), ambrasmaker: ambrasmeker (Maastricht), bohei-maker: behejmeker (Maastricht), diktemaker: dikte maker (Maastricht), drukmaker: drökmeker (Maastricht), druktemaker: dröktemeker (Maastricht, ... ), embarrasmaker (< fr.): ambarras meeker (Maastricht), herriemaker: herriemeker (Maastricht) drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] || druktemaker || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] III-1-4
druppel drup: dröp (Maastricht), ⁄n dröp wa‧ter (Maastricht), druppel: druppel (Maastricht), dröp.pəl (Maastricht), dröppel (Maastricht, ... ), dröppəl (Maastricht, ... ), drøͅppəl (Maastricht, ... ), drøͅpəl (Maastricht, ... ), einen dröppel water (Maastricht), en dröppel water (Maastricht), enen dröppel (Maastricht, ... ), unne dröppel (Maastricht), ⁄nen dröppel (Maastricht), (geldt ook voor een geneesmiddel).  dröppel (Maastricht), scholver: sjölvərə (Maastricht) drup, plaats waar druppels vallen || druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || druppel, druppeltje || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
druppen, druppelen druipen: drūpə (Maastricht), ps. boven de Ë staat nog een trema; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  drūpə (Maastricht) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4