e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afleggen van een dode afleggen: aof legge (Maastricht), aoflegge (Maastricht), aoflegke (Maastricht, ... ), aofleGə (Maastricht), aoflēgkə (Maastricht), aoflēkkə (Maastricht), aoflègge (Maastricht, ... ), aoflèggə (Maastricht), aoflègke (Maastricht, ... ), aoflégkə (Maastricht), aōflegge (Maastricht), iemand aoflègge (Maastricht) een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)] III-2-2
afloeren, bespieden afkijken: aofkieke (Maastricht), aofkieken (Maastricht), afloeren: aofloere (Maastricht) kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)] III-1-1
afpassen met de voet, aftreden afmeten: aofmeetə (Maastricht), aofmete (Maastricht), afpassen: aofpassə (Maastricht), aofpàssə (Maastricht), əofpəsse (Maastricht), aftreden: aaftreje (Maastricht), aftreie (Maastricht), aoftrejje (Maastricht), aoftrèje (Maastricht), əoftrèjje (Maastricht), opmeten: opmete (Maastricht), passen: passe (Maastricht) afpassen met de voet, afmeten || de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)] III-4-4
afpersen afpersen: ǭfpērsǝ (Maastricht) Het kledingstuk voor de laatste keer zoveel als nodig is persen. [N 59, 82] II-7
afplakken afplekken: ǭfplɛkǝ (Maastricht), schuif: šø̜jf (Maastricht) Het laatste blad van een volgezette kamer dichtplakken met een groot stuk papier in verband met de regeling van de luchtstroom. Volgens de invuller uit Q 83 werd het papier door de luchtstroming, de trek (d\n tręk), tegen de reten van de inzet getrokken. [N 98, 147; monogr.] II-8
afraffelen afraffelen: aofraffele (Maastricht, ... ), aofràfələ (Maastricht), āōfrāōfele (Maastricht), e gebed aofraffele (Maastricht), oafraffele (Maastricht, ... ) (te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)] III-3-3
afrastering van wei balie: baj (Maastricht) Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.] I-8
afrasteringshout vreehout: vręjhǫu̯t (Maastricht) In het algemeen het hout waarmee men de weide afrastert. Dat kunnen dennenhout, eikenhout, berkenhout, acacia en andere houtsoorten zijn. Vergelijk lemma 5.13 ɛpaal van de weideafrasteringɛ.' [N 14, 66; monogr.] I-8
afrikaantje afrikaantje: afrikäönsje (Maastricht, ... ), afrikäöntje (Maastricht), sierplant  afrikäönsje (Maastricht), Spelling: \"fonetisch\  affrikaantjə (Maastricht) Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)], [N 92 (1982)] III-2-1
afrit afrit: aofrit (Maastricht, ... ) een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)] III-3-1