e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
franje franjel: fra.njəl (Maastricht), fra:njəl (Maastricht), fraanjel, franjel (Maastricht), frānjǝl (Maastricht), kwast: kwas (Maastricht) franje [ZND 01 (1922)], [ZND m] || franje: reeks afhangende draden, kwasten ter versiering || kwastje: bundel haren, draden als franje || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.] II-7, III-1-3
frater fratertje: fraterke (Maastricht) sijs: frater (13,5 bruin, maar zonder rood en zwart van barmsijs [009]; zeldzaam op trek; meest nog in het westen [N 09 (1961)] III-4-1
fret fret: frèt (Maastricht) fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)] III-4-2
fris weer een beetje koud: e bitsje kaait (Maastricht), fris: fris (Maastricht, ... ), kil: kil (Maastricht), koud: kāājt (Maastricht), koudachtig: kaajtechtich (Maastricht), kouwelijk: kejjelik (Maastricht), kèèwələk (Maastricht), kouwig: kawwig (Maastricht), niks te lekker: niks tə lekkər (Maastricht), wreed koud: vrijj kaajt (Maastricht) loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)] III-4-4
friseren een puntje trekken: ǝ pønšǝ trękǝ (Maastricht) Hout- of fineerstroken zodanig plaatsen, dat hun voegen zich straalsgewijs rond eenzelfde punt schikken. Zie ook afb. 168. [N 56, 24a] II-12
fronsen fronselen: fronsele (Maastricht), fronsen: froonse (Maastricht, ... ), froonsə (Maastricht), frónse (Maastricht), grijnen: grijnə (Maastricht), rimpelen: rimpele (Maastricht), rumpələ (Maastricht) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1
fruit eten knatsen: knatsje (Maastricht), knátsjə (Maastricht), knetsen: knetsje (Maastricht), Die kinder knetsjde mich get van die greun appele  knetsje (Maastricht), snatsen: arch.  snatsen (Maastricht) fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] || fruit opknabbelen || onrijp fruit opknabbelen III-2-3
fruit, ooft fruit: fruit (Maastricht, ... ), fröit (Maastricht), fröitə (Maastricht), frøͅjt (Maastricht, ... ), ooft: äöf (Maastricht), steenvruchten: steinvröchte (Maastricht), vruchten: vröch (Maastricht, ... ), vröchte (Maastricht, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 05 (1924)] [ZND m]ooft I-7
fruitboom fruitboom: fruitboom (Maastricht) I-7
fruiten bakken: bakkə (Maastricht), bruineren: brunere (Maastricht), (vleis)  bruneren (Maastricht), fruiten: frēūtə (Maastricht), frui.tə (Maastricht), fruite (Maastricht, ... ), fruitte (Maastricht), fruitə (Maastricht, ... ), (unne) - boven de u een v-tje  fruiten (Maastricht), Gefruitde unnekes: in kokend vet of boter gestoofd  fruite (Maastricht) bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] || fruiten || fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3