e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gaan liggen (van de wind) gaan liggen: de wind geit ligke (Maastricht), goon liGGe (Maastricht, ... ), goon liGə (Maastricht), gōōn ligge (Maastricht), wind geit ligke (Maastricht), liggen: lik (Maastricht), zich leggen: də wind lék zəg (Maastricht), də wint lēgk zich (Maastricht), lèg ziech (Maastricht), wind lègk ziech (Maastricht), ziech lègke (Maastricht), zieg legə (Maastricht) gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: gaar (Maastricht, ... ), gāār (Maastricht), gáár (Maastricht, ... ), De eerappele zien neet gaar Neet gaar gekook, gebroje, gebakke  gaar (Maastricht), liggend sreepje op de aa  gáár (Maastricht), goed gaar: goot gaar (Maastricht), goot gáár (Maastricht), murg: mörreg (Maastricht) gaar || gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
gaas gaas: gās (Maastricht) Luchtig en doorschijnend weefsel, waarbij de draden wijd uiteenliggen. [Gi 1.IV, 57; MW] II-7
gaatje voor de schoenveter gaatje: de geetsjes (Maastricht), rijggat: reigater (Maastricht), reiggaate (Maastricht), rijgate (Maastricht), trensgat: Van Dale: trens!, 3. lus of oogje van garen om een haakje in vast te haken.  trinsgaat (Maastricht) [trinsgaat*]: gat voor veter, nestelgat || gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3
gaatjestang gaatjestang: gētšǝstaŋ (Maastricht) Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a] II-7
gabardine gabardine: gǫbǝrdin (Maastricht) Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.] II-7
galgenaas bandiet: bandiet (Maastricht), batraaf: batteraof (Maastricht), bàttəraof (Maastricht), crimineel: krĭĕməneel (Maastricht), deugniet: dögəneet (Maastricht), misdadiger: misdiedeger (Maastricht), ploert: ploert (Maastricht), schindaas (du.): sjinaos (Maastricht), = Du. Schindaas, Rijnl. Schinaos.  sjinaos (Maastricht), schooier: sjojer (Maastricht), spitsboef: spitsbóf (Maastricht), strop: ströp (Maastricht) de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || schand-, galgebrok III-3-1
galmgaten galmgaten: de galmgate (Maastricht), gallemgaat, mv. gallemgater (Maastricht), galmgaate (Maastricht, ... ), galmgater (Maastricht), luigaten: lojgater (Maastricht) De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)] III-3-3
galnoot eikel: WBD/WLD  ijkəl (Maastricht), gal: WLD  gal (Maastricht), galappel: galappel (Maastricht), galappeltje: galeppelke (Maastricht), galeppelkes (Maastricht), galbult: galböltə (Maastricht), Endepols  galbult (Maastricht), galnoot: Endepols  galneut (Maastricht), galnoot (Maastricht), inktappel: WBD/WLD  ink‧appel (Maastricht), varkensnootje: WLD  vèrrəkəsneujtsjə (Maastricht) De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)] III-4-3
galopperen galopperen: galǝpērǝ (Maastricht) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9