19280 |
geen rust hebben |
altijd in de reur zijn:
cf. VD s.v. "reuring"drukte etc.; cf. WNT XII-4, kol. 556, s.v. Reur (I), bijvorm van roer; 1. beweging, inz. in uitdr. als in de reur zijn.....
altied in de reur zien (Q095p Maastricht),
geen rust hebben:
er het gein rus (Q095p Maastricht),
gei rös höbbə (Q095p Maastricht),
gein rös höbbe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
geen rust in de kont hebben:
gijn rös in də koont hubbə (Q095p Maastricht),
niet stil kunnen zitten:
neet stél kinnə zittə (Q095p Maastricht),
op de zenuwen leven:
op də zeenuwə leevə (Q095p Maastricht),
rusteloos zijn:
röstəloes zīēn (Q095p Maastricht)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)] || geen rust hebben [N 85 (1981)] || hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
gīr (Q095p Maastricht)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32318 |
geerhamer |
kuipershamer:
kȳpǝrshāmǝr (Q095p Maastricht),
voorhamer:
vø̄rhāmǝr (Q095p Maastricht
[(bij zware banden)]
)
|
De hamer waarmee de metalen banden aan één kant uitgesmeed worden. Zie ook het lemma ɛde banden uitsmedenɛ.' [N E, 43b]
II-12
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
geistelek (Q095p Maastricht),
wereldgeestelijke:
wereldgeistelike (Q095p Maastricht),
wereldheer:
wereldhier (Q095p Maastricht)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23653 |
geestelijke communie |
geestelijke communie (<lat.):
geistelike kemunie (Q095p Maastricht),
Ook: in de geis communicere
de geistelike communie (Q095p Maastricht)
|
De geestelijke communie, in de geest communiceren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
geestig:
geistig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
gēēstəch (Q095p Maastricht),
gijstig (Q095p Maastricht),
gèstig (Q095p Maastricht),
gééstich (Q095p Maastricht),
humor:
humoor (Q095p Maastricht),
leuk:
leuk (Q095p Maastricht)
|
geestig, geest hebbende, vernuft getuigende || met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gape (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
gāpen (Q095p Maastricht)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gi:ho’ŋər (Q095p Maastricht),
giehó.ngər (Q095p Maastricht),
gihoͅŋər (Q095p Maastricht)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grǭf (Q095p Maastricht),
gracht:
grax (Q095p Maastricht),
sloot:
slōt (Q095p Maastricht),
wal:
wāl (Q095p Maastricht),
watertje:
wētǝrkǝ (Q095p Maastricht),
zouw:
zǫu̯w (Q095p Maastricht)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakt:
Get gehak krege ver, niks mie
gehak (Q095p Maastricht)
|
gehakt
III-2-3
|