20327 |
gezin |
gezin:
gezin (Q095p Maastricht),
huis:
hoes (Q095p Maastricht),
huisgezin:
hoesgezin (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
ət hīēl hōēsgəzin (Q095p Maastricht),
huishouden:
e hoeshawwe (Q095p Maastricht),
hoeshawwe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
hoeshawwə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
hoeshāwwen (Q095p Maastricht),
hoeshouwe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
hoeshàwwə (Q095p Maastricht),
huishouden (Q095p Maastricht),
ət hōēshawwə (Q095p Maastricht),
huishouding:
hoeshawwing (Q095p Maastricht),
kot:
köt (Q095p Maastricht)
|
gezin || huisgezin || man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
er goed uitzien:
goot oet zien (Q095p Maastricht),
gezond zijn:
gezoond (Q095p Maastricht),
gezónd (Q095p Maastricht),
gəzoond (Q095p Maastricht)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23278 |
gezongen mis |
gezongen mis:
`n gezónge mès (Q095p Maastricht),
gezonge mès (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
gezoonge mès (Q095p Maastricht),
gəzónge mès (Q095p Maastricht),
hoogmis:
hoegmès (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
hōēgmès (Q095p Maastricht)
|
Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gezwad (Q095p Maastricht),
schaar:
šǭr (Q095p Maastricht),
slag:
(mv)
slēx (Q095p Maastricht),
zwog:
zwog (Q095p Maastricht)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
gezwel:
... gezwèl (Q095p Maastricht),
e gezwel (Q095p Maastricht),
geswēl (Q095p Maastricht),
gezwel (Q095p Maastricht),
knobbel:
knòbbel (Q095p Maastricht),
knop:
knop (Q095p Maastricht),
puist:
pèùs (Q095p Maastricht),
uitwas:
oetwas (Q095p Maastricht)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)] || gezwel, Een afhangend ~. [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19042 |
giechelen |
giechelen:
gichele (Q095p Maastricht),
giechelen (Q095p Maastricht),
giegele (Q095p Maastricht),
kokkelen:
kókkele (Q095p Maastricht)
|
giechelen [giebelen, schiertse] [N 10a (1961)]
III-1-4
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rø̄rǝ (Q095p Maastricht)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|
32607 |
gier pompen |
[gier] pompen:
po.mpǝ (Q095p Maastricht)
|
Gier met een pomp uit de gierkelder opzuigen en in de gereedstaande gierton doen vloeien. De gegevens voor Nederlands Limburg (voornamelijk verkregen d.m.v. n 11A) beperken zich tot een achttiental plaatsen. Voor de overige is echter ook het type pompen te verwachten. De plaatselijke uitspraak daarvan kan worden afgeleid uit de gegevens van het vorige lemma. De plaatselijke term voor gier, het object van deze handeling, vindt men in het lemma gier c.a. [JG 1a + 1b; N 11A, 50b; A 9, 26 add.; monogr.]
I-1
|
32604 |
gier, mestwater, beer |
beer:
bēr (Q095p Maastricht),
beerstof:
bērstǫf (Q095p Maastricht),
koezeik:
kōi̯zęi̯.k (Q095p Maastricht),
mestwater:
[mest]wā.tǝr (Q095p Maastricht),
zeik:
zęi̯.k (Q095p Maastricht)
|
Onder gier wordt verstaan de in een put of kelder verzamelde vloeibare mest van het vee. Mestwater is het vocht, dat mede als gevolg van regenval uit de in de mestvaalt gelegen mest sijpelt en in een bij de mesthoop gelegen poel of kuil bijeenvloeit; dit vocht, waarmee men soms een uitgedroogde mesthoop bevochtigt, wordt ook wel als vloeibare meststof gebruikt. Met beer wordt hier bedoeld de uit menselijke fecaliën bestaande materie, die "dikker" is dan gier en vaak verzameld wordt in een put waarop alleen het privaat is aangesloten; van tijd tot tijd (o.a. wanneer de put vol is) wordt deze vloeistof naar de moestuin, de boomgaard, de huisweide e.d. vervoerd, om aldaar te worden verspreid. De genoemde begrippen zijn hier in één lemma behandeld, omdat de (overigens talrijke) gegevens zich niet over drie duidelijk verschillende lemmata lieten verdelen. Dat is vooral hieraan te wijten, dat (1) het bedoelde onderscheid in de betrokken enqu√™tevragen meestal niet werd gemaakt; (2) de door oudere enqu√™tes verkregen gegevens het antwoord zijn op te korte of onduidelijk toegelichte vragen als "beer (drek)", "aalt (beer)", "beer (mestwater)", "mestwater (aal, beer, zeik)". Woorden die als benaming voor het begrip mestwater of het begrip beer lijken te kunnen worden opgevat, blijken in samenstellingen als gierkar, -ton, -pomp, -lepel e.d. vaak (ook) op vloeibare mest van het vee of op gier in het algemeen toepasselijk. Daarom zijn in dit lemma ook de gier-gegevens uit het materiaal van de volgende lemmata verwerkt. Dat de term voor de vergaarplaats van de gier is overgegaan op c.q. ook bruikbaar is voor het mestvocht zelf, blijkt uit woorden als citerne en beerput. Dit geldt in beginsel ook voor aalpoel, mestpoel, zeikpoel, poel, mestplas, zeikplas en mestkuil, waarmee primair de bij de mesthoop gelegen diepte of kuil vol mestwater bedoeld wordt maar die ook toepasselijk zijn op het zich daarin bevindende of daaruit afkomstige vocht als zodanig. In samenstellingen kan het begrip gier zelfs door het woord water worden uitgedrukt. Voor die gevallen zie men de lemmata gierkar, - ton, -kraan e.d. Het woord zeik is meestal ook de benaming voor dierlijke urine. [Wi 14; S 1; L 1a-m; L 2, 12; L B2, 269; L 20, 24; A 4, 24; JG 1a + 1b + 1c; N 11, 21 + 27 add.; N 11A, 41 + 42d + 43b + 44b; monogr.]
I-1
|
33377 |
giergoot |
goot:
gø̄t (Q095p Maastricht),
zeikgoot:
[zeik]˲gø̄t (Q095p Maastricht)
|
Onder het rooster in de mestgoot is een goot die de doorgesijpelde gier afvoert naar de gierput. Een aantal opgaven betreffen het laagste punt van deze giergoot, of de gierkuil in de potstal. Ze staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zeik) het lemma "gier, mestwater, beer" in aflevering I.1, pag. 20. Zie ook afbeelding 10.A.f bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42c en 43b]
I-6
|