e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gloria gloria (lat.): glooria (Maastricht), gloorieja (Maastricht), gloria (Maastricht), Gloria (Maastricht), gloria (Maastricht, ... ), glorija (Maastricht), glōria (Maastricht) De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gluiperd gladakker: gladdekker (Maastricht), gluiper: glēͅi̯pər (Maastricht), gloepər (Maastricht), gluper (Maastricht, ... ), gluuper (Maastricht, ... ), gluupər (Maastricht), gluiperd: gluper(d) (Maastricht), gluperd (Maastricht, ... ), gluuperd (Maastricht), gluupərt (Maastricht, ... ), glūūpərt (Maastricht), gəlŭŭpərt (Maastricht), met lengteteken op de ü  glüpərt (Maastricht), zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)  gluuperd (Maastricht), heimelijke, een -: heiməlikə (Maastricht), huichelaar: huigeleer (Maastricht), luiperd: loepert (Maastricht), cf. opm."loepetich  loeper(d) (Maastricht), stiekeme, een -: stiekeme (Maastricht, ... ), stiekemerd: stĭĕkəmərt (Maastricht) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper(d) || gluiperd [ZND 01 (1922)] || gluiperd, schijnheilige || heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
gluiperig achterbaks: achterbaks (Maastricht), gluiperig: gluperig (Maastricht, ... ), gluupərig (Maastricht), glūūpərəch (Maastricht), gəlŭŭpərich (Maastricht), gluipetig: glupetig (Maastricht, ... ), heimelijk: heiməlik (Maastricht), luipetig: cf. Schuermans p. 345, s.v. "loepentig of loepetig"= valsch, onverhoeds, onverwachts en lomp (Li.)  loepetig (Maastricht), stiekem: stiekem (Maastricht), stĭĕköm (Maastricht) gluiperig || gluiperig, huichelachtig || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
gniepig plager treiter: treter (Maastricht) treiter, sarder, valse plager III-1-4
god de vader god de vader: god de vader (Maastricht, ... ) God de Vader. [N 96D (1989)] III-3-3
godslamp godslamp: de godslamp (Maastricht), gaodslamp (Maastricht, ... ), godslamp (Maastricht, ... ), gōādslamp (Maastricht), gòtslàmp (Maastricht), n gaodslamp (Maastricht), olielamp: dn olielamp (Maastricht) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
godslasteren godslasteren: godslastere (Maastricht, ... ), godslasteren (Maastricht) Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)] III-3-3
godslastering godslastering: godslastering (Maastricht, ... ) Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)] III-3-3
goed opschieten met zijn werk avanceren: avensere (Maastricht), goed opschieten: good op gesjoote (Maastricht), good opschete (Maastricht), good opsjeete (Maastricht), good opsjeetə (Maastricht), opschieten: opsjeetə (Maastricht, ... ), opsjete (Maastricht, ... ) goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)] III-1-4
goed passen goed vallen: gōt valǝ (Maastricht) Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW] II-7