e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grappig badineren: (schertsend).  badinere (Maastricht), boertig: boertig (Maastricht), geestig: geistig (Maastricht), grappetig: grappetig (Maastricht, ... ), grappig: grappig (Maastricht), ook materiaal znd 24, 26  grapeͅx (Maastricht), koddig: koddig (Maastricht), ook materiaal znd 24, 26  koͅdeͅx (Maastricht), komiek: ook materiaal znd 24, 26  kəmīk (Maastricht), kostelijk: köstelik (Maastricht), lollig: lollig (Maastricht), lollige voeten: lollege veut (Maastricht), plezant: pləzànt (Maastricht), plezierig: plezeerig (Maastricht) grappig [ZND 01 (1922)] || koddig, kluchtig, grappig, boertig, snaaks || vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)] III-1-4
gras gras: grās (Maastricht), grǭs (Maastricht) De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.] I-3
gras of grasland om af te grazen wei: węi̯ (Maastricht), weigras: węi̯[gras] (Maastricht) Gras bestemd om afgegraasd te worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89b; monogr.] I-3
gras of grasland om te hooien hooigras: hø̜i̯[gras] (Maastricht) Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.] I-3
grasland groes: grōs (Maastricht) Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.] I-8
grasmaaimachine maaimachine: mɛi̯mǝšin (Maastricht) Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
grasmus grasmus: graasmösj (Maastricht, ... ), grasvink: graasvink (Maastricht, ... ), taats: taatsch (Maastricht), taatsj (Maastricht, ... ) grasmus || grasmus (14 kleur als braamsluiper [044], maar wittere keel; overal buiten in struiken op open terrein; nest graag in braamstruiken; roep [wèèèèt-wèèèèt]; zang druk kwetterend [N 09 (1961)] || Hoe heet de grasmusch? [DC 06 (1938)] III-4-1
graspieper graspieper: groaspieper (Maastricht), graspiepertje: graaspieper(ke) (Maastricht) graspieper || graspieper (14,5 als boompieper [036], maar nu juist op nat wei- en veenland; zang is zachter [N 09 (1961)] III-4-1
grasspriet grasje: grēskǝ (Maastricht), grasspier: [gras]spīr (Maastricht), grassprietje: [gras]spritšǝ (Maastricht) Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.] I-3
grasveld, bleekveld bleek: bleik (Maastricht, ... ), bléék (Maastricht), bəleik (Maastricht), y =ij  bly(3)̄k (Maastricht) bleek || bleekveld || het bleken || het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)] || het linnen dat gebleekt wordt || Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] III-2-1