33673 |
graszode |
graszode:
(mv)
grāszōi̯ (Q095p Maastricht),
groes:
grōs (Q095p Maastricht),
zode:
zōdǝ (Q095p Maastricht),
(mv)
zōj (Q095p Maastricht)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
24160 |
grauwe gors |
grijsgors:
grijs gors (Q095p Maastricht),
grijsgors(j) (Q095p Maastricht),
tiktor:
tiktóór (Q095p Maastricht)
|
gors, grauwe — || grauwe gors (18 geheel bruin gestreept; alleen langs de Maas; trekt niet; broedt op de grond; zang: zingt, op een hoog punt, een onveranderlijk sleutelbosrinkelliedje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24161 |
grauwe klauwier |
spitsvanger:
sjpietsvènger (Q095p Maastricht)
|
grauwe klauwier
III-4-1
|
32537 |
grauwe mand |
grijze korf:
gręjzǝ kø̜̄rǝf (Q095p Maastricht)
|
Mand met twee oren, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. Vgl. afb. 285. Zie voor het woordtype vatsmand en vatsmandel ook het lemma ɛmaatmand (soorten)ɛ.' [N 40, 38]
II-12
|
33889 |
grauwe staar |
(het heeft een) kristaloog:
krestalu̯x (Q095p Maastricht),
scheel:
šēl (Q095p Maastricht)
|
Een meer of minder sterk troebel en ondoorzichtig worden van de ooglens. De gewone kleur van de ogen verandert in blauwwit. Deze kwaal, meestal een gevolg van maanblindheid (zie het lemma ''maanblind paard; (7.9)), kan tot gehele of gedeeltelijke blindheid leiden. [A 48A, 39c; N 52, 27]
I-9
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
vliegenvanger:
vleegevenger (Q095p Maastricht),
vleegevänger (Q095p Maastricht),
vliegenvangertje:
vleegevengerke (Q095p Maastricht),
vlegevängerke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
grauwe vliegenvanger (14 gewone zomervogel; grauw met gestreepte borst; vangt vanuit uitkijkpost vliegende insecten; nest van vezels, draad en haar onder een afdakje [N 09 (1961)] || Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
32478 |
grauwe wis |
wis:
wes (Q095p Maastricht)
|
Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.]
II-12
|
17886 |
graven |
graven:
graove (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
graŏve (Q095p Maastricht),
grōͅvə (Q095p Maastricht),
omdoen:
umdoen (Q095p Maastricht),
omgraven:
umgraove (Q095p Maastricht),
omzetten:
umzettə (Q095p Maastricht),
spaden:
spèjjə (Q095p Maastricht),
spitten:
spitte (Q095p Maastricht)
|
graven [ZND 25 (1937)], [ZND m] || Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
de graver (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
grave (Q095p Maastricht),
graver (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
grāāvər (Q095p Maastricht),
grāver (Q095p Maastricht)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34210 |
grazen |
grazelen:
grāzǝlǝ (Q095p Maastricht),
lopen:
lǭpǝ (Q095p Maastricht)
|
Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.]
I-11
|