31178 |
hoefsmid |
hoefsmid:
hōf[smid] (Q095p Maastricht)
|
Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b]
II-11
|
31597 |
hoefstaafijzer |
zoolstaaf:
zǭlstāf (Q095p Maastricht)
|
De ijzeren of stalen staaf waarvan de smid het hoefijzer smeedt. Hoefstaafijzer werd vroeger vaak door de smid gesmeed van resten ijzer en oude hoefijzers. Tegenwoordig koopt hij het doorgaans in de vorm van metalen staven. Dergelijk ijzer is volgens de invuller uit L 299 rechthoekig (rsxhökex) van doorsnede. In Q 83 daarentegen is het aan één kant 2 mm dikker dan aan de tegenovergestelde zijde. [N 33, 355]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hōfstal (Q095p Maastricht),
hōfstāl (Q095p Maastricht),
travaille:
travaljǝ (Q095p Maastricht)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
31594 |
hoeftouw |
hoeftouw:
hōftǫw (Q095p Maastricht)
|
Het touw dat gebruikt wordt om de hoef die beslagen moet worden, vast te binden. [N 33, 376]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
enen hook (Q095p Maastricht),
heuk (Q095p Maastricht),
ho:k (Q095p Maastricht),
hook (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
hōk (Q095p Maastricht),
hōōk (Q095p Maastricht),
(plur.: heuk)
hook (Q095p Maastricht),
hoekje:
heukske (dim.) (Q095p Maastricht)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
33646 |
hoek van een stuk land |
tomp:
tomp (Q095p Maastricht),
tømp (Q095p Maastricht)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
30203 |
hoekkeper |
hoekkeper:
hōkkē̜pǝr (Q095p Maastricht)
|
Dakrib die zich op de buitenhoek van twee elkaar ontmoetende dakschilden bevindt. [N 54, 171c; N 32, 43c]
II-9
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
Karte 168.
kørnər (Q095p Maastricht)
|
Eckball.
III-3-2
|
30074 |
hoeksteen |
hoeksteen:
hōkstęjn (Q095p Maastricht)
|
Metselsteen die wordt gebruikt op de hoeken van metselwerk. Volgens de invuller uit L 210 is de maat van de hoeksteen afhankelijk van het soort metselverband. Het kan een hele steen zijn, maar meestal is het een 'drieklezoor', driekwart van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Drieklezoor' in wld ii.8, pag. 74. [N 31, 9c]
II-9
|
32170 |
hoekstijl |
voorstijl:
vø̜̄rstīl (Q095p Maastricht)
|
Stijl op de hoek van een meubel. Zie ook afb. 169. [N 56, 129b]
II-12
|