e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aam, maat van 150 l. aam: aom (Maastricht, ... ) aam [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)] III-4-4
aambeeld aanbeeld: ǭ.mbēlt (Maastricht), ǭmbelt (Maastricht), aanvilt: ǭmvęlt (Maastricht), ǭmvɛlt (Maastricht) Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.] II-11
aambeeldhoorn hoorn: hōrn (Maastricht) Het puntige uitsteeksel of elk van de twee puntige uitsteeksels van een aambeeld, waarover ijzer rond kan worden gebogen. De hoorn kan in doorsnede zowel kegelvormig als vierkant uitgevoerd zijn. Er bestaan ook aambeelden die van beide uitvoeringen zijn voorzien. [N 33, 42; N 64, 32f; N 66, 13f] II-11
aambeien aambeien: aambeie (Maastricht), aambeiə (Maastricht), takken: takke (Maastricht) Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)] III-1-2
aan de borst zijn aan de borst zijn: aon də boors sie.n (Maastricht), aan de mem zijn: aon de mem zijn (Maastricht), de borst krijgen: də boors kriegə (Maastricht), gevoed worden: gevoed weurde (Maastricht) gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)] III-2-2
aan flarden gans kapot: z’n kleier waore gaans kapot (Maastricht), verdestrueerd: [Etym.: ver + verbastering van lat. destruere] [Van Dale: destrueren, vernielen, tenietdoen, omverhalen]  z’n kleijer waore vertestelweerd (Maastricht), verreten en verscheurd: zien kleijer waore verrete en versjäörd (Maastricht), verruneerd: Zen kleier waore verebeweert (Maastricht) Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)] III-1-3
aanaarden aanhogen: ǭnhȳgǝ (Maastricht), hogen: hȳgǝ (Maastricht) Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21] I-5
aanbidding van het allerheiligste aanbidding: aanbidding (Maastricht), aonbidding (Maastricht, ... ), niet: aonbeijing  aanbidding (Maastricht), aanbidding van het allerheiligste: aonbidding vaan ut allerheiligste (Maastricht), de aonbidding vaan `t allerheiligste (Maastricht), uitstelling van het allerheiligste: oetstèling vaan ət àlərheiligstə (Maastricht) De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)] || Een aanbiddingsuur of bidstonde, aan elk van de wijken of groeperingen van de parochie toegewezen gedurende deze aanbiddingsdagen [bidstond, bèèjstónd, be------nsjtónd?]. [N 96B (1989)] III-3-3
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood prikken: prekǝ (Maastricht), stippelen: stepǝlǝ (Maastricht) Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.] II-1
aandeel, part deel: deil (Maastricht, ... ), dēīl (Maastricht), dééjl (Maastricht), part: paart (Maastricht, ... ), pəərt (Maastricht), portie: poorsie (Maastricht, ... ), pootie (Maastricht), pōōrsĭĕ (Maastricht), pórsie (Maastricht), portietje: peursieke (Maastricht), peusieke (Maastricht) het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)] III-4-4