34213 |
koeherder |
koeknecht:
kōi̯knɛxt (Q095p Maastricht),
zweitser:
šwɛi̯tzǝr (Q095p Maastricht)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
koemaag:
kōi̯mǭx (Q095p Maastricht),
pens:
pans (Q095p Maastricht)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
32568 |
koekenhort, vlaaienhort |
hortje:
hø̜̄rtšǝ (Q095p Maastricht)
|
Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.]
II-12
|
19407 |
koekenpan |
braadpan:
braoipan (Q095p Maastricht),
koekenpan:
kokepan (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kookepan (Q095p Maastricht),
Plat gesteelde pan tot het bakken van pannekoeken, biefstukken, aardappelen En klablaats! dao veel de kokepan mèt de gebakke eereppelkes op de grónd ¯n Eder hink z¯n kokepan op zie fatsoen: ieder heeft zijn eigen manier van doen
kokepan (Q095p Maastricht),
pan:
pan (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
koekepan || Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20750 |
koekje |
knapkoek:
Knapkook ete Veer kochten eder ¯ne knapkook
knapkook (Q095p Maastricht),
peekverjennetje:
peekverjenneke (Q095p Maastricht)
|
knapkoek || koekje van Peek Frean en Co.
III-2-3
|
33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
koekje:
kø̄kskǝ (Q095p Maastricht)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
24188 |
koekoek |
koekoek:
koekoek (Q095p Maastricht)
|
koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24871 |
koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
-
koekoeksblom (Q095p Maastricht),
WLD
koekoeksblòm (Q095p Maastricht)
|
echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)] || Koekoeksbloem (lychnis flos cuculi 30 tot 80 cm hoog. De stengels zijn ruw behaard; de bladeren zijn smal lancetvormig en tevens ruw behaard; de bloemen groeien in losse schermen, de kroonbladeren zijn in 4 smalle slippen verdeeld en licht- tot donkerro [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25771 |
koelbak |
koelschip:
kø̄lšēp (Q095p Maastricht)
|
De kuip of platte bak waarin de kokende wort wordt afgekoeld. Zie afb. 9. Volgens de respondent uit L 290 werd gekoeld in een koperen bak die ongeveer 20 centimeter diep was. [N 35, 31; N35, add.]
II-2
|
25224 |
koele wind |
bries:
bries (Q095p Maastricht),
⁄ne bries (Q095p Maastricht),
fris windje:
fris (Q095p Maastricht),
koel windje:
keul windschə (Q095p Maastricht),
keul winsje (Q095p Maastricht),
koele wind:
keule wind (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
ənə keulə wīnt (Q095p Maastricht),
koude koele wind:
⁄nə kawwə keulə weend (Q095p Maastricht)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|