24303 |
kolblei |
bliek:
Endepols
bleik (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
bliek (Q095p Maastricht),
WLD
bliek (Q095p Maastricht)
|
De kolblei lijkt op de brasem maar is bleker van kleur (blei, bliek, kapmes, kalfoog, platte, platter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33888 |
kolder |
kolder:
kǫldǝr (Q095p Maastricht)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
29541 |
kolen |
kolen:
kōlǝ (Q095p Maastricht)
|
Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.]
II-8
|
31244 |
kolengat |
kolenkeldertje:
kōlǝkɛldǝrkǝ (Q095p Maastricht)
|
De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27]
II-11
|
19636 |
kolengruis |
griezelen:
gleujetige griezele vele door de ruuster
griezele (Q095p Maastricht),
gruis:
gruus (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
gry(3)̄s (Q095p Maastricht),
Steenkolengruis Gruusen kole Veur twie sent gruus, veur twie sent leim, dan kómmen alle Pruse biijein
gruus (Q095p Maastricht),
kolengruis:
kolengruus (Q095p Maastricht),
koolegruus (Q095p Maastricht),
kooləgruus (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)] || gruiskool || Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] || steenkolengruis
III-2-1
|
19734 |
kolenkit |
kolentuit:
koletuit (Q095p Maastricht)
|
kolenkit
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
kolenschup:
kolenschup (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
koleschüp (Q095p Maastricht),
kolesjöp (Q095p Maastricht),
kooləsjup (Q095p Maastricht),
kooləsjöp (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)] || kolenschop
III-2-1
|
24190 |
kolgans |
kolgans:
kol-gaais (Q095p Maastricht)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26382 |
kolk |
kolk:
kǭ.lǝk (Q095p Maastricht)
|
De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81]
II-3
|
31412 |
kolomboormachine |
kolomboormachine:
kǝlǫmbō̜rmǝšin (Q095p Maastricht)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|