19114 |
bang |
angstig:
angstig (Q095p Maastricht),
bang:
bang (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
bang zien (Q095p Maastricht),
bàn-g höbbə (Q095p Maastricht),
bang hebben:
bān-g höbbə (Q095p Maastricht),
bangelijk:
benkelik (Q095p Maastricht),
beklemd:
beklemt (Q095p Maastricht),
bubbelen:
bubbələ (Q095p Maastricht),
schouw:
sjouw (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjouw hubbə (Q095p Maastricht),
sjouw zien (Q095p Maastricht),
sjoww (Q095p Maastricht),
sjōūw (Q095p Maastricht),
zich beklemd voelen:
ziech beklemp veule (Q095p Maastricht)
|
bang [ZND m] || een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)], [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bangelijke, een -:
ənə bénkəlikə (Q095p Maastricht),
bangerik:
bangerik (Q095p Maastricht),
banəreͅk (Q095p Maastricht),
bàn-gərik (Q095p Maastricht),
bangeschijter:
bangesjieter (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
bangesjīēter (Q095p Maastricht),
bangəsjietər (Q095p Maastricht),
bangəsjīētər (Q095p Maastricht),
baŋəšītər (Q095p Maastricht),
ene bangeschieter (Q095p Maastricht),
ene bangesjie.ter (Q095p Maastricht),
ene bangesjieter (Q095p Maastricht),
enne bange sjieter (Q095p Maastricht),
⁄nne bange schieter (Q095p Maastricht),
broekenschijter:
brokesjieter (Q095p Maastricht),
brōkəšītər (Q095p Maastricht),
lafaard:
lafaard (Q095p Maastricht),
schijt-in-de-broek:
šīteͅndəbrōk (Q095p Maastricht),
schijthuis:
e schiethoes (Q095p Maastricht),
e sc‧hie:thoe‧s (Q095p Maastricht),
e sjie:thoe.s (Q095p Maastricht),
e sjiethoes (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
schie‧thoe‧s (Q095p Maastricht),
sjiethoes (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjie‧thoe‧s (Q095p Maastricht),
sjīēthōēs (Q095p Maastricht),
sjīētoes (Q095p Maastricht),
šīthūs (Q095p Maastricht)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || bangeschijter || Bloodaard, bangerik, enz. [ZND 05 (1924)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] || schijtbroek, bangerd
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
bank:
baank (Q095p Maastricht),
bank van lening:
baank van liening (Q095p Maastricht),
lommerd:
Van Dale: lommerd, bank van lening, pandjeshuis.
hómmer (Q095p Maastricht),
lomerd (Q095p Maastricht),
loomerd (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
loomert (Q095p Maastricht),
loommərt (Q095p Maastricht),
loomərt (Q095p Maastricht),
lómmer (Q095p Maastricht),
lómmerd (Q095p Maastricht)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
breefke (Q095p Maastricht),
breejfke (Q095p Maastricht),
e breefke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31454 |
bankhamer |
bankhamel:
bāŋkhāmǝl (Q095p Maastricht)
|
Kleinere hamer met vierkante of ronde kop en pen die door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het bankwerk. Zie ook afb. 150a-c. [N 33, 56; N 33, 67; N 64, 39a; N 66, 6a; N 66, 7c; monogr.]
II-11
|
31319 |
bankschroef |
bankschroef:
bāŋkšrǫwf (Q095p Maastricht),
staartbankschroef:
start˱bāŋkšrǫwf (Q095p Maastricht)
|
In het algemeen het werktuig dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om werkstukken vast te zetten. Het bestaat uit twee bekken waarvan de ene aan de werkbank is bevestigd en de andere door middel van een draadspil open en dicht kan worden gedraaid. Tussen de bekken wordt het te bewerken voorwerp vastgeklemd. Het lemma bevat ook benamingen voor de staartbankschroef en de parallelbankschroef. De staartbankschroef is aan de onderzijde voorzien van een pin waarmee dit werktuig in of aan de werkbank kan worden vastgemaakt. De parallelbankschroef ontleent haar naam aan het feit dat de klemvlakken van de bekken ervan zich bij het open- en dichtdraaien evenwijdig van respectievelijk naar elkaar toe bewegen. Dit type bankschroef wordt met behulp van schroefbouten op het werkvlak van de werkbank vastgezet. De staartbankschroef is doorgaans gesmeed uit staal terwijl de parallelbankschroef meestal uit gietstaal is vervaardigd. Zie ook afb. 57. Een aantal Vlaamse zegslieden (K 353, P 176b) kennen verder nog lichte en zware bankschroeven. Het is echter niet duidelijk welk type bankschroef zij hiermee bedoelen. [N 33, 204a; N 64, 31a-b; N 66, 12a-b; monogr.]
II-11
|
31323 |
bankschroefbekken |
bekken:
%%de volgende twee opgaven zijn enkelvoud%%
ǝt˱ bɛkǝ (Q095p Maastricht)
|
Het vaste en het beweegbare deel van de bankschroef waartussen het werkstuk wordt vastgeklemd. De beide delen worden door een aantal zegslieden (Q 95, 121c) ook met het enkelvoudige bek aangeduid. Zie ook het Wnt II.1, kol. 1558 sv. bek 4c. [N 33, 207]
II-11
|
31320 |
bankschroefbus |
lip:
lø̜p (Q095p Maastricht)
|
De metalen bus in het vaste deel van de bankschroef, waarin de bankschroefspil ronddraait. [N 33, 205]
II-11
|
31322 |
bankschroefsleutel |
sleutel:
slø̜tǝl (Q095p Maastricht)
|
Een door de kop van de bankschroefspil gestoken metalen staafje dat dient om deze rond te draaien. Op deze wijze kan de bankschroef geopend en gesloten worden. Zie ook afb. 57. [N 33, 206]
II-11
|
24299 |
barbeel |
berp:
be‧rəb (Q095p Maastricht),
bérreb (Q095p Maastricht),
Endepols
berb (Q095p Maastricht),
berreb (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
bèrrəp (Q095p Maastricht),
bèèrəp (Q095p Maastricht),
WLD
bèrrəb (Q095p Maastricht),
berpje:
bérrebke (Q095p Maastricht)
|
barbeel (witvis) [ZND m] || Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|