22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
stuk:
stuk (Q095p Maastricht),
støͅk (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22812 |
koning in het kaartspel |
koning:
keuning (Q095p Maastricht),
kēūning (Q095p Maastricht),
De - oetspeule.
keuning (Q095p Maastricht)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)] || Koning: [in] kaartspel. || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
26670 |
koning van de rosmolen |
koning:
koning (Q095p Maastricht)
|
De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28]
II-3
|
28400 |
koningin |
koningin:
kønęŋęn (Q095p Maastricht),
kø̄neŋen (Q095p Maastricht),
kø̄ǝneŋen (Q095p Maastricht)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
23714 |
koningin des hemels |
angelus:
angelus (Q095p Maastricht),
regina caeli:
regina caeli (Q095p Maastricht),
Regina caeli (Q095p Maastricht),
rēgina caeli (Q095p Maastricht),
rəgiena tsjèli (Q095p Maastricht)
|
Het "Koningin des hemels"of "Regina caeli", het Angelus-gebed in de Paastijd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24663 |
koningskaars |
koningskaars:
WLD
keuningskēērs (Q095p Maastricht)
|
Koningskaars (verbascum thapsus). Als hierboven. De bloemen staan in groepjes en zijn tot een aar verenigd. Op droge zonnige plaatsen, vooral in de duinen (koningskaars, wolverstaart, wolblaad, zokkebloem, paaskaars, hemelbrand, zachtlap). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34186 |
koningskop |
kan:
kan (Q095p Maastricht),
koning:
kø̄neŋ (Q095p Maastricht)
|
Uitstulping van de schede in de vorm van een vuistgrote, roze bol. Bij een onvolledige prolapsus vaginae komt een klein deel van schede, namelijk meestal de bovenwand, als een vuistgroot, rood gezwel voor de dag (Berns, blz. 76). Bij een volledig prolapsus vaginae komt de gehele schedewand min of meer te voorschijn. [N 52, 30b; N 3A, 97; N 52, 30a; N 48A, 44a, 44b, 54a en 54d; monogr.]
I-11
|
18968 |
konkelen |
bekonkelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
bəkoonkələ (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
beziebelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
beziebele (Q095p Maastricht),
foetelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
foetələ (Q095p Maastricht),
konkelefoezen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
konkelefoeze (Q095p Maastricht),
koonkləfoezə (Q095p Maastricht),
koonkələfoezə (Q095p Maastricht),
konkelen:
kónkele (Q095p Maastricht),
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
koongkələ (Q095p Maastricht),
koonkele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kónkele (Q095p Maastricht),
trucher (fr.):
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af) Maastrichts wbk 435 trossje: kapen, gappen, < fr. trucher en verwant met troggelen, truggelen
troosje (Q095p Maastricht)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)] || konkelen, knoeien, bedriegen
III-1-4
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
fluisteren:
Van Dale: fluisteren, 1. zacht, nauwelijks hoorbaar spreken, nl. zo dat de stembanden niet trillen; - 2. bedektelijk zeggen, vertellen...
fluustere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
fluustərə (Q095p Maastricht),
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
smiespele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
smiespelen (Q095p Maastricht),
smiespələ (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
smoezen:
Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.
smoeze (Q095p Maastricht),
smoezə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
smouze (Q095p Maastricht)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18415 |
koof |
pij:
Pij van mannelijke kloosterling.
pijj (Q095p Maastricht)
|
koof, kovel, keuvel, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|