32198 |
kop van de draaibank |
losse kop:
lǫsǝ kǫp (Q095p Maastricht)
|
Elk van de twee delen van een draaibank waarin de centers zijn aangebracht. Een draaibank heeft twee koppen: een vaste die verbonden is met de motor en een schuifbare die met behulp van een knop in iedere gewenste positie kan worden vastgezet. [N 47, 4d; N 53, 228b]
II-12
|
29631 |
kop van de kruiwagen |
kop:
kǫp (Q095p Maastricht)
|
[N 98, 46; monogr.]
II-8
|
32286 |
kop van een duig |
kin:
%%de volgende opgaven zijn meervoud%%
kenǝ (Q095p Maastricht)
|
Elk van de twee uiteinden van een duig. [N E, 32a]
II-12
|
26424 |
kop van het staakijzer |
kop:
kǫp (Q095p Maastricht)
|
Het uiteinde van het staakijzer in watermolens. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in A. de vierkante kop van het staakijzer die bij het vast werk past in het gat van de viertakrijn, en B. de bolvormige, van een gleuf voorziene kop van het staakijzer die bij het balanceerwerk past in de (tweetak)rijn. In de gleuf van de kop bevindt zich daartoe een punt die in een holte aan de onderzijde van de rijn valt. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [Vds 133; Vds 137; Jan 126; Coe 104; Grof 122]
II-3
|
32312 |
kopband |
kopband:
kǫp˱bant (Q095p Maastricht)
|
De band die om de beide uiteinden van het vat wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ. Als sluitband heeft de kopband vaak de functie van opzetband. Zie ook dat lemma.' [N E, 22a; N E, 23; N E, 42]
II-12
|
33137 |
kopdorser |
beuker:
bø̄kǝr (Q095p Maastricht)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21411 |
kopen |
kopen:
koupe (Q095p Maastricht),
kōūpe (Q095p Maastricht)
|
geld uitgeven voor een artikel [besteden, verteren] [N 89 (1982)] || kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
31225 |
koper |
geelkoper:
gēl kōpǝr (Q095p Maastricht),
roodkoper:
rut kōpǝr (Q095p Maastricht)
|
In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.]
II-11
|
19883 |
koper poetsen |
koper poetsen:
kōpər pōtsə (Q095p Maastricht),
korte oo
koperpootse (Q095p Maastricht),
oppoetsen:
oppōͅtsə (Q095p Maastricht),
oppòtse (Q095p Maastricht),
poetsen:
potse (Q095p Maastricht),
pŏtse (Q095p Maastricht),
pòtse (Q095p Maastricht),
pótse (Q095p Maastricht),
poetsen
pòtse (Q095p Maastricht)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21644 |
kopergeld |
platen:
plaate (Q095p Maastricht)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|