24200 |
kuifmees |
kuifmees:
koufmies (Q095p Maastricht),
koufmíes (Q095p Maastricht)
|
kuifmees || kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳ.kǝ (Q095p Maastricht),
kȳ.kǝs (Q095p Maastricht),
kȳkǝ (Q095p Maastricht),
kuikentje:
kykǝnšǝ (Q095p Maastricht),
kȳkǝnskǝ (Q095p Maastricht),
kȳkǝnšǝ (Q095p Maastricht),
kuikje:
kykskǝ (Q095p Maastricht),
kȳkskǝ (Q095p Maastricht)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
33703 |
kuil |
kuil:
koi̯l (Q095p Maastricht),
kǫu̯l (Q095p Maastricht),
kǭu̯l (Q095p Maastricht)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kuilke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kŭijlke in de kin (Q095p Maastricht),
kŭilke (Q095p Maastricht),
kölke (Q095p Maastricht),
putje:
pitsjə (Q095p Maastricht)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] || kuiltje in de wangen [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kȳp (Q095p Maastricht),
kūp (Q095p Maastricht)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32349 |
kuip voor veevoeder |
voerkuip:
vōrkūp (Q095p Maastricht)
|
Kuip waarin al dan niet gekookt veevoer wordt bewaard. [N E, L]
II-12
|
26497 |
kuipdeksel |
deksel:
dęksǝl (Q095p Maastricht),
kuipdeksel:
ku.pdęksǝl (Q095p Maastricht)
|
Het uit twee halve cirkels bestaande deksel van de steenkuip. In Q 240 was de kuip half open. Er lag een plankje met half maantje op (Coenen, pag. 115). Zie ook het lemma ɛhalf kuipdekselɛ.' [N O, 19e; Vds 146; Jan 153; Coe 134; Grof 155; A 42A, 36 add.]
II-3
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (Q095p Maastricht)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
32320 |
kuipersaambeeld |
aanbeeld:
ǭmbēlt (Q095p Maastricht),
aanvilt:
ǭmvɛlt (Q095p Maastricht)
|
Het gietijzeren of stalen blok met voetstuk waarop de banden door de kuiper worden uitgesmeed. Zie ook het lemma ɛaambeeldɛ in wld II.11, pag. 22-24.' [N E, 44]
II-12
|
32248 |
kuipersbedrijf |
kuiperij:
kȳpǝręj (Q095p Maastricht)
|
Het bedrijf waar men houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [monogr.]
II-12
|