22793 |
met vuur spelen |
met vuur spelen:
mèt vuur speule is gevierelek (Q095p Maastricht)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
25531 |
met zwakke werking |
slappe:
slapǝ (Q095p Maastricht)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van bloem die nat is of geen weerstand heeft. Deze bloem is in het algemeen van inlandse komaf en daardoor zou men zeggen van slechtere kwaliteit [N 29, 16]
II-1
|
31434 |
metaalbeugelzaag |
ijzerzeeg:
īzǝrzēx (Q095p Maastricht)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|
25403 |
metalen broeibak |
broeiketel:
brø̄jkētǝl (Q095p Maastricht),
ketel:
kētǝl (Q095p Maastricht)
|
De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36]
II-1
|
18379 |
metalen uiteinde van een schoenveter |
malie:
maaje (Q095p Maastricht),
malie (Q095p Maastricht)
|
metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛtsǝlēr (Q095p Maastricht),
metseraar:
mɛtsǝrē̜ǝr (Q095p Maastricht)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mętsǝlǝ (Q095p Maastricht),
mɛtsǝlǝ (Q095p Maastricht)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metselkoord:
mɛtsǝlkǭrt (Q095p Maastricht)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
30089 |
metselstenen bevochtigen |
nat maken:
nāt mākǝ (Q095p Maastricht)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
29996 |
metselzand |
bergzand:
bɛrǝx˲zant (Q095p Maastricht),
bɛrǝx˲zānt (Q095p Maastricht),
gewassen maaszand:
gǝwasǝ mǭs˲zānt (Q095p Maastricht),
metselzand:
mɛtsǝlzant (Q095p Maastricht),
rivierzand:
rǝvīrzant (Q095p Maastricht),
zand:
zānt (Q095p Maastricht)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|