19177 |
nieuwsgierigaard |
gaper:
gaaper (Q095p Maastricht),
gaper (Q095p Maastricht),
gāāpər (Q095p Maastricht),
gieper (Q095p Maastricht),
gĭĕpər (Q095p Maastricht),
gaperd:
gaperd (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
nieuwsgier:
nuijsjier (Q095p Maastricht),
nieuwsgierige:
ənə nuijsjierigə (Q095p Maastricht),
nieuwsgierige aap:
nuischierige aap (Q095p Maastricht),
(bij kind).
nujsjierigən aap (Q095p Maastricht),
nieuwsgierige bliksem:
neusjierige bliksem (Q095p Maastricht)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (Q095p Maastricht),
neesten (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
nēstə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
niezen [ZND 05 (1924)], [ZND m] || niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
ijdwortel:
ietwortel (Q095p Maastricht),
nijdnagel:
ni:tne:gələ (Q095p Maastricht),
nietnagel (Q095p Maastricht),
nietnēchəl (Q095p Maastricht),
nijdwortel:
nietwortel (Q095p Maastricht),
nietwortel aon `t zweere (Q095p Maastricht),
nijdworteltje:
niet-wötelke (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)] || ik heb twee nijdnagels (bijwas langs de vingernagel; Fr. envie) [ZND 05 (1924)] || nagelontsteking: Etterige ontsteking van het nagelbed van een vinger (vloem, hondsblein) (of: bloem?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
pitstang:
petstaŋ (Q095p Maastricht)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
20752 |
niknak |
niknak:
Sommige hadden de vorm van kleine dieren, andere hadden gaatjes, waarin men de dieren kon zetten
nik-nak (Q095p Maastricht)
|
zeer klein koekje met een beetje suiker erop, zeer licht van gewicht
III-2-3
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
dasnekswērt (Q095p Maastricht)
|
Dat is niets waard. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19199 |
niksnut |
niksnutser:
niksnötser (Q095p Maastricht)
|
niksnut, iemand die voor niets deugt
III-1-4
|
20504 |
nippen |
kleine slokjes pakken:
klein schjlökskəs pakkə (Q095p Maastricht),
lepsen:
lebschje (Q095p Maastricht),
lepsje (Q095p Maastricht),
met slokjes drinken:
met slukskes drinke (Q095p Maastricht),
nippen:
nippə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sippen:
sippə (Q095p Maastricht),
slokjes nemen:
slukskes numme (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] || met kleine teugjes (hoorbaar) drinken
III-2-3
|
20401 |
noemen |
noemen:
neume (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
nêûmə (Q095p Maastricht),
nøͅmə (Q095p Maastricht),
met accent ù op de u
nŭmə (Q095p Maastricht),
zeggen:
korte ei
zeigge (Q095p Maastricht)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20402 |
noemen, naam geven |
heten:
heite (Q095p Maastricht)
|
noemen; de naam geven
III-2-2
|