25413 |
poten verwijderen |
afsnijden:
ǭfsnęjǝ (Q095p Maastricht)
|
Als de poten zijn afgehuid, verwijdert men ze in het eerste gewricht (gerekend vanaf de hoef). De poten worden van het lijf gesneden, gekapt of gezaagd. [N 28, 48; monogr.]
II-1
|
19494 |
potkachel |
duiveltje:
Dat duvelke verwerremt de hiel kamer
duvelke (Q095p Maastricht),
potkachel:
potkachel (Q095p Maastricht)
|
fel brandend potkacheltje || potkachel
III-2-1
|
21521 |
potlood |
crayon (fr.):
kryaon (Q095p Maastricht),
kréjòn (Q095p Maastricht),
potloden:
[mv.?, RK]
potloejer (Q095p Maastricht),
potlood:
potloed (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
potloet (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
pòtloet (Q095p Maastricht),
onzijdig
paotlūt (Q095p Maastricht),
potloodje:
potluudsje (Q095p Maastricht)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)] || Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
18833 |
potsachtig |
flauw:
flaw (Q095p Maastricht),
grollig:
grollig (Q095p Maastricht),
komiek:
kemik (Q095p Maastricht),
lollig:
lollig (Q095p Maastricht),
lòlləch (Q095p Maastricht),
ouwehoer:
aw hoor (Q095p Maastricht)
|
lachwekkend, met minder fijnzinnige humor [grollig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33350 |
potstal |
meststal:
męs[stal] (Q095p Maastricht)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
21525 |
potten? |
potten:
potte (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
pottə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
pòtte (Q095p Maastricht),
pòttə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
wie een duivel op zijn ziel zitten:
zit wie nne duuvel op z⁄n ziel (Q095p Maastricht),
wolven:
wávvə (Q095p Maastricht)
|
op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29421 |
pottenbakker |
aardewerker:
ērdǝwɛrǝkǝr (Q095p Maastricht),
pottenbakker:
pǫtǝbɛkǝr (Q095p Maastricht),
pottenman:
pǫtǝmān (Q095p Maastricht
[(meervoud: pǫtǝmāndǝr)]
),
pottenmannetje:
pǫtǝmɛnǝkǝ (Q095p Maastricht
[(zeer gebruikelijk)]
)
|
Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.]
II-8
|
29426 |
pottenbakkersziekte |
pottenmannetjeskrankte:
pǫtǝmɛnǝkǝskrɛŋk˱dǝ (Q095p Maastricht)
|
Silicoseziekte, veroorzaakt door stof dat de longen aantast. De ziekte was vroeger vaak de oorzaak van de vroegtijdige dood van veel pottenbakkers en arbeiders in de aardewerkindustrie. [monogr.]
II-8
|
21524 |
potter? |
potter:
potter (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] || op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
26429 |
poulie |
poulie:
pu.li (Q095p Maastricht),
riemschijf:
rē.mšɛjf (Q095p Maastricht)
|
De onderste poulie van het luiwerk van een watermolen die in verbinding staat met het groot kamrad. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluiwerk, zakkentrekkerɛ. De opgaven poulie (P 119, P 120, P 177a, P 187, P 188, Q 77, Q 78, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 164), houten poulie (P 187), wiel (Q 160), giet (P 119), rad bet een kant (P 176) en rad (P 195) zijn ook van toepassing op de bovenste poulie van het luiwerk in een watermolen. Zie ook afb. 76. Het woordtype ritsel (Q 39) duidt mogelijkerwijs een kam- of tandwiel aan.' [Jan 229; Coe 205; Grof 233; A 42A, 46]
II-3
|