26479 |
rijntakken |
twee armen:
twi ɛrǝm (Q095p Maastricht)
|
De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (Q095p Maastricht)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
de bomen zijn vet:
omschrijving
də böjm zīm vet (Q095p Maastricht),
het vriest dat het kraakt:
ut vruis tot ut kraak (Q095p Maastricht),
rouwvriezen:
rauw vröze (Q095p Maastricht),
rouwvrosten:
⁄t heet geroeveros (Q095p Maastricht)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
iezel (Q095p Maastricht),
rijm:
riem (Q095p Maastricht),
rijm (Q095p Maastricht),
rijp:
riep (Q095p Maastricht),
rièp (Q095p Maastricht),
rouwvrost:
rauwvrös (Q095p Maastricht),
roev(e)ros (Q095p Maastricht),
roevros (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
roewrost (Q095p Maastricht),
rōēveras (Q095p Maastricht)
|
rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp, bevroren dauw of mist || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33581 |
rijp, volgroeid |
rijp:
ri.p (Q095p Maastricht)
|
I-7
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonengard:
boen(e)geert (Q095p Maastricht),
boenegeert (Q095p Maastricht),
bonenstaak:
boenestaak (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bonenstek:
boenestek (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
erwtenrijs:
erreteries (Q095p Maastricht),
rijs:
ries (Q095p Maastricht),
rīs (Q095p Maastricht),
stekje:
stèkskes (Q095p Maastricht)
|
bonenstaak || Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [ZND 06 (1924)] || rijs waaraan erwten opklimmen || rijst
I-7
|
25584 |
rijskast |
rijskast:
ręjskas (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37] || De kast waarin de bolrijs plaatsvindt. In vraag N 29, 35b werd gevraagd in het algemeen waar de bolrijs geschiedde. Het gevolg was een aantal opgaven dat een algemene plaatsaanduiding inhield. Zo gaf men voor de "plaats van de bolrijs" benamingen op als bakkerij (in K 314, L 270, Q 198b), bakhuis (in Q 3, 28, 121, en Q 191), verwarmd vertrek (in Q 30) of warme plaats bij de oven of het fornuis (in L 414, L 318b en L 321), tussen of op meelzakken (in L 331 en L 432) of op hortjes (in Q 112). Deze benamingen zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 35b; N 29, 35a; N 29, 105e]
II-1
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
rieste pap (Q095p Maastricht),
riestepap (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
riestəpap (Q095p Maastricht),
rīēstəpap (Q095p Maastricht),
rijstpap:
In de hiemel ete de kinderkes riestepap mèt zèllevere lepelkes E kumpke fluitert of riespap in vol talleure
riespap (Q095p Maastricht)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || rijstepap
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstvlaai:
riestvlaoj (Q095p Maastricht),
Eder jóng kreeg ¯ne pot beer mèt e viedel riestevlaoj
riestvlaoj (Q095p Maastricht)
|
rijstevla || vla bedekt met spijs van rijst
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
gespan:
gǝspān (Q095p Maastricht)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|