32173 |
rugpaneel |
rugpaneel:
rø̜kpanīl (Q095p Maastricht)
|
Paneel in de achterwand van een meubel, bijvoorbeeld een kast. Een rugpaneel kan van massief hout zijn vervaardigd, maar ook van triplex. [N 56, 130b]
II-12
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rø̜krēm (Q095p Maastricht)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
29076 |
rugsplit |
slip:
slep (Q095p Maastricht)
|
De split in het verlengde van de rugnaad van een colbert. [N 59, 90b]
II-7
|
21936 |
ruien |
ruizelen:
ruuzələ (Q095p Maastricht),
ruzeleer (Q095p Maastricht),
rūūzələ (Q095p Maastricht)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)] || vogel in de rui
III-4-1
|
32578 |
ruige mest |
magere mest:
māgǝrǝ [mest] (Q095p Maastricht)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rūke (Q095p Maastricht),
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
y, y: (Q095p Maastricht)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
ruilen:
Z. het vroeger algemene *toesje (AN tuisen).
ruile (Q095p Maastricht),
Z. toesje.
ruile (Q095p Maastricht),
tuisen:
toesje [toe.sjə} (Q095p Maastricht),
toesjen (Q095p Maastricht),
tōĕsə (Q095p Maastricht),
toͅsjə (Q095p Maastricht),
tūsjə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
welle veer ins toesje (Q095p Maastricht),
Poszegels toesje.
toesje (Q095p Maastricht),
Ruilen.
tušə (Q095p Maastricht)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Ruilen. [ZND m] || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Tuisen: Ruilen, kwanselen. || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
25485 |
ruimte voor brandstof |
kolenhok:
kōlǝhok (Q095p Maastricht)
|
De bakker stookt zijn oven met kolen of hout. Het kolenhok ligt in de regel naast de oven. Het hout wordt in een schuurtje opgeslagen. [N 29, 105e]
II-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
run (Q095p Maastricht)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
broezen:
broesje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
fluiten:
fluitə (Q095p Maastricht),
ritselen:
ritsele (Q095p Maastricht),
ruisen:
roesche (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
roesje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
roesjə (Q095p Maastricht),
rōēsjə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
rūūsə (Q095p Maastricht),
sissen:
sissə (Q095p Maastricht),
spuiten:
spuitə (Q095p Maastricht)
|
bruisen, ruisen (wind) || bruisen, schuimend ruisen || het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|