e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemeren schemeren: schemere (Maastricht), sjeemərə (Maastricht), sjemere (Maastricht, ... ), sjiemere (Maastricht), ⁄t sjemert (Maastricht), #NAME?  schemeren (Maastricht), shiemere (Maastricht), = hij bloost (vergelijk de studentenuitdrukking: Hij kachelt = Hij bloost  he schiemert (Maastricht), in de schemerdonker zitten (zonder licht)  sjemeren (Maastricht), Nb. worden beiden door elkaar gebruikt. B.v. ut schiemert; vier zitte te schemere.  schemeren (Maastricht), Nb. worden beiden door elkaar gebruikt. B.v. ut schiemert; vier zitte te schiemere.  schiemeren (Maastricht), weinig gebruikt = schemeren (waarschijnlijk noordelijk invloed)  šeͅmərə (Maastricht) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || schemeren || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen duizelen: t duuzelt mich (Maastricht), schemeren: t sjiemert mech veur de ouge (Maastricht), sterren zien: ich seen stare (Maastricht), ich zeen staare (Maastricht), sterretjes zien: ich zeen sterkes (Maastricht) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond schemer: də feͅmər (Maastricht), sjemer (Maastricht), sjiemer (Maastricht), sjīēmer (Maastricht), schemerig: sjiemerig (Maastricht), schemering: de schiemering (Maastricht), valavond: valaovend (Maastricht) avondschemering, valavond || Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemer, halfduister || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] || vaag, niet helder III-4-4
schenkel achterpoot: achterpoet (Maastricht), hammetje: In de erretesop huurt ¯ne poet en ¯n hemke  hemke (Maastricht), poot: poet (Maastricht), pootje: puutsjə (Maastricht), schenk: sjink (Maastricht), schenkel: schinkel (Maastricht), sjeenkəl (Maastricht), sji.nkəl (Maastricht), sjinkel (Maastricht, ... ), sjinkəl (Maastricht, ... ) schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] || varkensboutje III-2-3
schenkel, formeel mal: mal (Maastricht) Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.] II-9
schenkkan jeneverkarafje: jenever k(a)rafje (Maastricht), kan: kan (Maastricht), karaf: karaf (Maastricht, ... ), kraf (Maastricht, ... ), ¯n kraf water mét e glaas stónt op de waostaofel Heer drónk de hiel kraf leeg  kraf (Maastricht), waterkarafje: waterk(a)rafje (Maastricht) karaf [ZND m] || karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || tafelfles van verschillende vorm III-2-1
schepel, maat van 100 liter aam: aom (Maastricht) de maat die een inhoud aangeeft van 100 liter [schepel] [N 91 (1982)] III-4-4
schepmeel schepmeel: šø̜pmē.l (Maastricht) De hoeveelheid meel die de molenaar mocht scheppen. In Belgisch Limburg maakten slechts weinig informanten onderscheid tussen stofmeel en schepmeel. De meeste molenaars telden beide samen, zodat ze één grotere hoeveelheid kregen die ze voor zichzelf mochten afhouden. De overkoepelende benaming was in zoɛn geval stubmeel. Het woordtype stubmeel komt behalve in dit lemma dan ook voor in het lemma ɛstuifmeel, stofmeelɛ.' [Vds 169; Jan 270; Coe 252; Grof 291] II-3
scheppen scheppen: sjöppe (Maastricht), šöpə (Maastricht), šø̜pǝ (Maastricht  [(1 kg/100)]  ), te diep scheppen: tǝ dē.p šø̜pǝ (Maastricht) Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND 25 (1937)], [ZND m] II-3, III-1-2
scheren scheren: schere (Maastricht), sjere (Maastricht, ... ), šē.rə (Maastricht), šērə (Maastricht, ... ) scheren [DC 38 (1964)], [ZND m] || scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] III-1-3