24897 |
schemeren |
schemeren:
schemere (Q095p Maastricht),
sjeemərə (Q095p Maastricht),
sjemere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sjiemere (Q095p Maastricht),
⁄t sjemert (Q095p Maastricht),
#NAME?
schemeren (Q095p Maastricht),
shiemere (Q095p Maastricht),
= hij bloost (vergelijk de studentenuitdrukking: Hij kachelt = Hij bloost
he schiemert (Q095p Maastricht),
in de schemerdonker zitten (zonder licht)
sjemeren (Q095p Maastricht),
Nb. worden beiden door elkaar gebruikt. B.v. ut schiemert; vier zitte te schemere.
schemeren (Q095p Maastricht),
Nb. worden beiden door elkaar gebruikt. B.v. ut schiemert; vier zitte te schiemere.
schiemeren (Q095p Maastricht),
weinig gebruikt = schemeren (waarschijnlijk noordelijk invloed)
šeͅmərə (Q095p Maastricht)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] || schemeren || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
duizelen:
t duuzelt mich (Q095p Maastricht),
schemeren:
t sjiemert mech veur de ouge (Q095p Maastricht),
sterren zien:
ich seen stare (Q095p Maastricht),
ich zeen staare (Q095p Maastricht),
sterretjes zien:
ich zeen sterkes (Q095p Maastricht)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemer:
də feͅmər (Q095p Maastricht),
sjemer (Q095p Maastricht),
sjiemer (Q095p Maastricht),
sjīēmer (Q095p Maastricht),
schemerig:
sjiemerig (Q095p Maastricht),
schemering:
de schiemering (Q095p Maastricht),
valavond:
valaovend (Q095p Maastricht)
|
avondschemering, valavond || Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemer, halfduister || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] || vaag, niet helder
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
achterpoot:
achterpoet (Q095p Maastricht),
hammetje:
In de erretesop huurt ¯ne poet en ¯n hemke
hemke (Q095p Maastricht),
poot:
poet (Q095p Maastricht),
pootje:
puutsjə (Q095p Maastricht),
schenk:
sjink (Q095p Maastricht),
schenkel:
schinkel (Q095p Maastricht),
sjeenkəl (Q095p Maastricht),
sji.nkəl (Q095p Maastricht),
sjinkel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjinkəl (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] || varkensboutje
III-2-3
|
30119 |
schenkel, formeel |
mal:
mal (Q095p Maastricht)
|
Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.]
II-9
|
19564 |
schenkkan |
jeneverkarafje:
jenever k(a)rafje (Q095p Maastricht),
kan:
kan (Q095p Maastricht),
karaf:
karaf (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kraf (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
¯n kraf water mét e glaas stónt op de waostaofel Heer drónk de hiel kraf leeg
kraf (Q095p Maastricht),
waterkarafje:
waterk(a)rafje (Q095p Maastricht)
|
karaf [ZND m] || karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || tafelfles van verschillende vorm
III-2-1
|
25257 |
schepel, maat van 100 liter |
aam:
aom (Q095p Maastricht)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 100 liter [schepel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26651 |
schepmeel |
schepmeel:
šø̜pmē.l (Q095p Maastricht)
|
De hoeveelheid meel die de molenaar mocht scheppen. In Belgisch Limburg maakten slechts weinig informanten onderscheid tussen stofmeel en schepmeel. De meeste molenaars telden beide samen, zodat ze één grotere hoeveelheid kregen die ze voor zichzelf mochten afhouden. De overkoepelende benaming was in zoɛn geval stubmeel. Het woordtype stubmeel komt behalve in dit lemma dan ook voor in het lemma ɛstuifmeel, stofmeelɛ.' [Vds 169; Jan 270; Coe 252; Grof 291]
II-3
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
sjöppe (Q095p Maastricht),
šöpə (Q095p Maastricht),
šø̜pǝ (Q095p Maastricht
[(1 kg/100)]
),
te diep scheppen:
tǝ dē.p šø̜pǝ (Q095p Maastricht)
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
II-3, III-1-2
|
18298 |
scheren |
scheren:
schere (Q095p Maastricht),
sjere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
šē.rə (Q095p Maastricht),
šērə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
scheren [DC 38 (1964)], [ZND m] || scheren [inf.] [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|