e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schietmasker ijzeren schietmasker: īzǝrǝ šētmaskǝ (Maastricht), schietapparaat: šētaparāt (Maastricht), schietmasker: šētmaskǝ (Maastricht) Het schietmasker, officieel het "penschietmasker" genoemd, is een dikke, stalen pijp, ongeveer 20 cm lang, aan een uiteinde voorzien van een slagpinsysteem. Met de slagpin wordt een patroon tot ontploffing gebracht, die een holgeslagen pin uit de pijp drijft. De pin dringt door de schedel van het slachtdier heen in de hersenen. Voordat het schietmasker in gebruik kwam (volgens de respondent van L 321 wordt het schietmasker gebruikt sinds ¬± 1920), gebruikte men onder andere een apparaat met behulp waarvan een kogel door de schedel werd geschoten. Een dergelijk apparaat waarmee een kogel wordt afgeschoten is zonder meer gevaarlijk voor de omstanders. Het schietmasker is het veiligst en ook het meest bedrijfszeker. Het dankt de naam aan het feit dat het vroeger voorzien was van leren lappen die de ogen van het dier bedekten om te voorkomen dat het angstig werd. Een primitieve voorganger van het schiet-masker is een holle pijp met een uitstekend handvat dat de helper van de slachter vasthoudt. Laatstgenoemde slaat met een hamer een pin die zich in deze buis bevindt door de schedel van het slachtdier. Zie afb. 4.1 [N 28, 5d; monogr.] II-1
schietzolder schevel: ši.vǝl (Maastricht) Het eerste gedeelte van de watergoot waar de snelheid van het water wordt vergroot. Daarna loopt het water over een recht stuk, de baard, naar een gedeelte dat de ronding heeft van het rad, de hals. Zie ook het lemma ɛwatergoot bij onderslagmolensɛ.' [Vds 59; Coe 55] II-3
schiftijzer ripijzer: rep˱ī̄zǝr (Maastricht) De stang waarmee het smalspoor wordt verplaatst. [N 98, 55; monogr.] II-8
schijf braadspek braai: braoj (Maastricht, ... ), spekbraai: spekbraoj (Maastricht, ... ) reep gebraden spek || reep spek || reep spekstuk || stuk gebraden spek || stuk spek III-2-3
schijnheilig schijnheilig: schienheilig (Maastricht), sjienheilig (Maastricht), sjienhèlleg (Maastricht) Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)] III-3-3
schijvensnijder schijvensnijder: sxęjvǝsnęjǝr (Maastricht) Verstelbaar mes waarmee men een cirkel uit het leer snijdt (Linssen 1967, pag. 84). Zie afb. 75. [N 36, 30; N 36, 29a] II-10
schikken (wbd) akkoord (zn.): akkoord (Maastricht), delen: deile (Maastricht), dijlə (Maastricht), overeenkomst (zn.): euvereinkóms (Maastricht), overeenstemming (zn.): euvereinstumming (Maastricht), zich verstaan: ziech dao in vərstoon (Maastricht), ziech verstoon (Maastricht) met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen] [N 89 (1982)] III-3-1
schil van een vrucht schaal: schaal (Maastricht), eigen spellingsysteem  sjaal (Maastricht), schil: sjèl (Maastricht, ... ), sjél (Maastricht, ... ), sjélle (Maastricht), Endepols  schèl (Maastricht), sjel (Maastricht), sjèl (Maastricht), WBD/WLD  sjil (Maastricht, ... ), sjél (Maastricht), WLD  schjèèl (Maastricht), sjel (Maastricht), sjēl (Maastricht), zachte, een -: Endepols  zach (Maastricht) [ZND m]buitenste (weke) bekleding, bast, velletje || De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] I-7
schilder verver: vɛrǝvǝr (Maastricht) Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.] II-9
schilderij schilderij: sjèlderiij (Maastricht), sjèlderijj (Maastricht), šeͅldr‧ēͅi̯ (Maastricht), Karte 38.  schilderij (Maastricht) Gemälde. || schilderij [ZND 06 (1924)] || Schilderij: b) ingelijste plaat, prent. III-2-1, III-3-2