e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuifje van de biechtstoel schuif: sjeuf (Maastricht), sjuif in de beechstool (Maastricht), (kort)  schuĭf (Maastricht), schuifje: sjeufke (Maastricht), sjuifke (Maastricht, ... ) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3
schuifmaat schuifmaat: šø̜jfmǭt (Maastricht) Metalen maatstok met een vast en een verschuifbaar deel om in- en uitwendige maten van werkstukken op te nemen. Het vaste en het schuifbare deel van het werktuig zijn beide van een bek voorzien waarmee een werkstuk omklemd kan worden. Op het beweegbare deel is een schaalindeling aangebracht en soms ook op het vaste deel. In het laatste geval kan tot op tienden of twintigsten van een millimeter nauwkeurig worden opgemeten. Zie ook afb. 86. [N 33, 267] II-11
schuimdek kruizen: krø̜jsǝ (Maastricht) De laag schuim die zich vormt op de gistende wort. [N 35, 71] II-2
schuimen schuimen: scheume (Maastricht), schuime (Maastricht), sjoem (Maastricht), sjuime (Maastricht, ... ), sjuimen (Maastricht), sjuimə (Maastricht, ... ), sjujmə (Maastricht), sjume (Maastricht), sjömə (Maastricht) schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)] III-4-4
schuimlepel schuimlepel: schuimlepel (Maastricht), šø̜jmlēpǝl (Maastricht) Een grote lepel met gaatjes waarmee de gist wordt afgeschuimd. Zie afb. 12. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat de schuimlepel ook werd gebruikt om gist aan te zetten. Zie daarom ook het lemma ''gistlepel''. Volgens de zegsman uit Q 95 was de schuimlepel gemaakt van rood koper. [N 35, 64; monogr.] II-2
schuimspaan schuimlepel: sjuimlepel (Maastricht, ... ), sjuimlēpəl (Maastricht), sjöjmleepel (Maastricht), De keukemaog sloog ¯m mèt de sjuimlepel op z¯n han Mèt de sjuimlepel de sop aofsjuime  sjuimlepel (Maastricht), vollekrijum: aldus opgegeven  vollekrijum (?) (Maastricht) schuimlepel || schuimspaan [ZND 42 (1943)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1
schuld schuld: schöld (Maastricht), šöld (Maastricht), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  schø͂ͅlt (Maastricht) Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] || schuld [ZND m] III-3-1
schuld zonder papieren nog zoveel staan hebben: Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  noch zŏĕvèùl stoon höbbe (Maastricht) schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)] III-3-1
schuldig (zijn) schuld (zn.): sjuild (Maastricht), ps. omgespeld volgens Frings!  sjø͂ͅlt (Maastricht), schuld hebben: schöld höbbe (Maastricht), sjöld höbbə (Maastricht), schuldig (zijn): schuldig (Maastricht), sjuldig zien (Maastricht), sjöldieg zien (Maastricht), sjöldig (Maastricht, ... ), sjöldəch (Maastricht), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  sjöldich zĭĕn (Maastricht), zich schuldig voelen: siech schöldig veule (Maastricht) schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] III-3-1
schulpboor bussenboor: bøsǝbōr (Maastricht) De grootste tapse avegaar die de wagenmaker bezit. Met dit werktuig maakt hij de voorgeboorde opening in de naaf van het wiel wijder en tapsvormig zodat daar vervolgens de naafbus in kan worden geslagen. Zie ook afb. 193. De schulpboor is doorgaans voorzien van een verwisselbare houten kruk. Door de grootte van het werktuig wordt het meestal door twee personen gehanteerd. Er werd dan een extra draaiboom aan de kruk bevestigd. Vgl. het volgende lemma. Zie ook het lemma ɛtapse avegaarɛ in de paragraaf over de werktuigen van de timmerman.' [N G, 32c; monogr.] II-12