22345 |
sleeën |
sleen:
sleͅijə (Q095p Maastricht),
sleͅjə (Q095p Maastricht),
slijen (Q095p Maastricht),
[Met afbeelding pag. 386].
sleijje (Q095p Maastricht)
|
[Sleeën]. || Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17930 |
slenteren |
slaveren:
Slenteren.
sleveere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
slenteren:
slentere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
slenteren (Q095p Maastricht),
treuzelen:
treuzele (Q095p Maastricht),
zuielen:
saajele (Q095p Maastricht),
sajele (Q095p Maastricht)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
schroevelen:
sjroevələ (Q095p Maastricht),
schuivelen:
sjievələ (Q095p Maastricht),
slepen:
sleipe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
slēͅpə (Q095p Maastricht),
slijpə (Q095p Maastricht),
slè-ipə (Q095p Maastricht),
slęi̯.pǝ (Q095p Maastricht)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen [ZND m] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)] || Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)]
I-2, III-1-2
|
30080 |
slepende muur |
terugwijkende muur:
trø̜kwīkǝndǝ mūr (Q095p Maastricht)
|
Muur die naar binnen terugwijkt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood sleept' ('ǝt lwǫat šlęp'). [N 31, 11b; monogr.]
II-9
|
19374 |
sleutel |
huissleutel:
D¯n sleutel verlere Fig. Mestreech waos toen d¯n hoessleutel van Holland, meh d¯n hoeshier verloor ¯m nog al ins: toegangspoort
hoessleutel (Q095p Maastricht),
sleutel:
sleutel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
Verklw. sleutelke De sleutel van de deur Boe zien m¯n sleutels (of:-e) ¯ne Bos sleutels
sleutel (Q095p Maastricht)
|
Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] || huissleutel || sleutel
III-2-1
|
24535 |
sleutelbloem |
bloem:
-
blomme (Q095p Maastricht),
kerkensleutel:
-
kerrekesleutel (Q095p Maastricht),
kerksleutel:
kèrreksleutel (Q095p Maastricht),
primula:
-
primula (Q095p Maastricht),
sleutelbloem:
-
sleutelblom (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sleutelblomme (Q095p Maastricht)
|
primula || sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
19801 |
sleutelbos |
bos sleutels:
bos sleutels (Q095p Maastricht),
bussel sleutelen:
bössel sleutele (Q095p Maastricht),
sleutelbos:
sleutelbos (Q095p Maastricht),
sleutelring:
sleutelrink (Q095p Maastricht)
|
Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
31391 |
sleutelvijl |
sleutelvijl:
slø̜tǝlvęjl (Q095p Maastricht)
|
Stalen vijl van 10 tot 20 cm lengte voor het bewerken van sloten en sleutels. Het blad van de vijl kan plat, spits-plat of spits toelopend van vorm zijn. De doorsnede ervan is vierkant, driehoekig, rond of halfrond. Zie ook afb. 106. [N 33, 96; N 33, 93]
II-11
|
24952 |
slib, rivierbodem |
modder:
modder (Q095p Maastricht),
móddər (Q095p Maastricht),
slib:
slib (Q095p Maastricht),
slip (Q095p Maastricht),
slibsel:
slibsel (Q095p Maastricht),
slijk:
sjlīēk (Q095p Maastricht),
sliek (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
slīēk (Q095p Maastricht),
slĭĕk (Q095p Maastricht)
|
slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22469 |
sliepuit |
h:
hēͅ (Q095p Maastricht),
sliepuit:
sliep oe.t (Q095p Maastricht),
sliep oet (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
slie‧p oe‧t (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
slīp ūt (Q095p Maastricht),
[vgl. G. Naert (1985), pag. 7 sub (uit)sliepen].
slibut (Q095p Maastricht),
sliepuit langs dijn neus:
sliep oet langs d⁄n neus (Q095p Maastricht),
slie‧p oe‧t langs d⁄n neus (Q095p Maastricht),
sliepuit, sliepuit:
sliep oet, sliep oet (Q095p Maastricht),
sliepuit, sliepuit, alle kinderen lachen dich uit:
sjliep oet sjliep oet alle kinder lache dich oet (Q095p Maastricht)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|