e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijkvanger drekplaat: drɛkplāt (Maastricht) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11
slijm slijm: sliem (Maastricht, ... ), sliém (Maastricht) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] III-1-2
slijm bij de nageboorte slijm: slīm (Maastricht) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmblaas eigeld: ɛi̯gǝlt (Maastricht) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11
slijmkoek broodje: brȳtšǝ (Maastricht) Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56] I-11
slijpbus, hoorn slijpbus: slīp˱bø̜s (Maastricht) Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.] I-3
slijpstaal staal: stǭl (Maastricht) Een ¬± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slijpsteen slijpsteen: slipstęjn (Maastricht, ... ), slīpstęjn (Maastricht) Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] || Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-1, II-11
slikken afslikken: aofslikke (Maastricht), doorslikken: doorslikkə (Maastricht), slikken: sjlikkə (Maastricht), slikke (Maastricht, ... ), slikkə (Maastricht, ... ) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim begaafd: begaof (Maastricht), bij: bei zien (Maastricht, ... ), bijdehand: bidderhand (Maastricht), bijdehand (Maastricht), bijjdehant (Maastricht), gauw: gaw (Maastricht, ... ), gewiekst: gewieks (Maastricht), gəwiks zien (Maastricht), goed bij: good bei zien (Maastricht), good beij zien (Maastricht), intelligent: intillizjent (Maastricht), kien: kĭĕn (Maastricht), rap: rap zien (Maastricht), schlau (du.): slāūw (Maastricht), schrander: sjrander (Maastricht), slim: sjlum (Maastricht), slum (Maastricht, ... ), slöm (Maastricht, ... ), spits: spits (Maastricht, ... ), van de ratten genest: mar.: = nest als ww.  vaan de ratte genesd zien (Maastricht), vinnig: vinnig (Maastricht), vlot van begrip: vlot vaan bəgrip (Maastricht), vlot vaan bəgrip zien (Maastricht) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || slim || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4