26505 |
speelman, klapspaan |
gek:
gɛk (Q095p Maastricht),
speelman:
speelman (Q095p Maastricht),
spē.lman (Q095p Maastricht)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
21480 |
speelplaats |
koer (<fr.):
koer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kōēr (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!
kōēr (Q095p Maastricht),
speelplaats:
speulplaats (Q095p Maastricht),
speulplaots (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19339 |
speels |
bretsetig:
bretsetig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bretsig:
Zo wordt het ook genoemd.
bretsig (Q095p Maastricht),
speelachtig:
speuletig (Q095p Maastricht),
speels:
spēls (Q095p Maastricht),
spēūls (Q095p Maastricht),
späols (Q095p Maastricht),
späöls (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
spèùls (Q095p Maastricht),
spölls (Q095p Maastricht),
spöls (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
speletig:
speuletig is thans aan het verouderen, was echter het gewone woord
speuletig (Q095p Maastricht)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] || speels
III-1-4
|
20287 |
speen |
deem:
cf. WNT (III2), kol. 2343, s.v. "deem - deme, daarnaast ook dem"Van onbekende oorsprong. Gewestelijk in gebruik in de zin van: speen of tepel van een melkdier....
deem (Q095p Maastricht),
lots:
loetsch (Q095p Maastricht),
loots (Q095p Maastricht),
lootsj (Q095p Maastricht),
lotsj (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
lòts (Q095p Maastricht),
lótsj (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
ən lótsj (Q095p Maastricht),
tit:
tiet (Q095p Maastricht),
tutter:
tuttərfles (Q095p Maastricht)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (Q095p Maastricht),
tepel:
tēpǝl (Q095p Maastricht)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
24747 |
speenkruid |
speenkruid:
Spelling: "fonetisch", alles omgespeld
speenkruid (Q095p Maastricht),
WLD
speenkrōēt (Q095p Maastricht)
|
Speenkruid (ficaria verna 5 tot 25 cm hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren zijn hart- of niervormig, ze zijn glanzend en lang gesteeld, met knolletjes in de onderste bladdeksels. De bloemen zijn talrijk, met vrij smalle kroonbladere [N 92 (1982)]
III-4-3
|
31259 |
speerhaak |
speerhaak:
spērhǭk (Q095p Maastricht)
|
Een klein soort aambeeld dat uitloopt in twee puntige uitsteeksels en gebruikt wordt bij het uitsmeden van de banden. Zie ook het lemma ɛspeerhaakɛ in wld II.11, pag. 26.' [N E, 44; monogr.]
II-12
|
20630 |
spek |
spek:
spek (Q095p Maastricht),
Spek mèt eijer Get spek van ¯t verreke
spek (Q095p Maastricht),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
spɛk (Q095p Maastricht)
|
laag onderhuids vet || spek [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
25457 |
spekhaak |
vleeshaak:
vlęjshø̜k (Q095p Maastricht),
vlęjshǭk (Q095p Maastricht)
|
De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.]
II-1
|
30155 |
speklaag |
natuursteenlaag:
natȳrstęjnlǭx (Q095p Maastricht),
speklaag:
spɛklǭx (Q095p Maastricht)
|
Band van natuursteen die in baksteenmetselwerk is aangebracht. Zie ook afb. 44 en het lemma 'Sierlaag'. In Q 111 noemde men een huis met speklagen een 'spekhuis' ('šp'khūs'). [N 31, 31c; monogr.]
II-9
|