24429 |
spiering |
spiereling:
ook wel -
spiereling (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
spierəling (Q095p Maastricht),
spiering:
spiering (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
Endepols
spiering (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
WBD/WLD
spiering (Q095p Maastricht),
spriet:
Endepols
spriet (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
spierke trekken (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sprietje trekken:
sprītsjə treͅkə (Q095p Maastricht),
strootje trekken:
stry(3)̄kə trēkə (Q095p Maastricht),
Wee t kortste - trok, had verlore.
struke [trèkke} (Q095p Maastricht),
zwegeltje trekken:
zweegelke trekken (Q095p Maastricht)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)] || Strootje: strospier, -halm.
III-3-2
|
29816 |
spiesteen, boogsteen |
gewelfsteen:
gǝwø̜lǝfstęjn (Q095p Maastricht),
spie-/spijbrik:
spibrek (Q095p Maastricht)
|
Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.]
II-8
|
21373 |
spijbelen |
plenken:
plengke (Q095p Maastricht),
plènke (Q095p Maastricht)
|
wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
32062 |
spijker, nagel |
nagel:
nāgǝl (Q095p Maastricht
[(meervoud: nēgǝl)]
)
|
In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.]
II-12
|
18202 |
spijkerbroek |
jeans:
jeans (Q095p Maastricht),
spijkerbroek:
spiekerbrook (Q095p Maastricht)
|
Spijkerbroek (jeans). Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nē.gǝlǝ (Q095p Maastricht),
nēgǝlǝ (Q095p Maastricht)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
30126 |
spijkerribben |
vloerbalken:
vlūrbalǝkǝ (Q095p Maastricht)
|
Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.]
II-9
|
26687 |
spil van de handmolen |
molenas:
molenas (Q095p Maastricht)
|
De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14]
II-3
|
24379 |
spin |
huisspin:
idiosyncr.
hoesspin (Q095p Maastricht),
kamerspin:
idiosyncr.
kamerspin (Q095p Maastricht),
spin:
spen (Q095p Maastricht),
spin (Q095p Maastricht),
spinne (mv.) (Q095p Maastricht),
un spin (Q095p Maastricht),
idiosyncr.
spin (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
idiosyncr. (enk.) / spinne (meerv.)
spin (Q095p Maastricht),
spinnenkop:
eine spinnekop (Q095p Maastricht),
idiosyncr. Additie bij vraag 7b: spinnekop is n valse vrouw
spinnekop (Q095p Maastricht)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [N 26 (1964)], [RND] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|