33588 |
spinazie |
spinazie:
spenazje (Q095p Maastricht),
spinnazje (Q095p Maastricht)
|
spinazie
I-7
|
20121 |
spinnen |
snorren:
Endepols
snorre (Q095p Maastricht),
spinnen:
spenǝ (Q095p Maastricht),
spinne (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
spinnə (Q095p Maastricht),
Endepols
spinne (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
ideosyncr.
spinnen (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
spinnə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
spĭnnə (Q095p Maastricht)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spingeweefsel:
idiosyncr.
spingeweefsel (Q095p Maastricht),
spinnengeweef:
ei spinnegeweef (Q095p Maastricht),
spinnegeweef (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
spinnengeweefsel:
spinnegeweefsel (Q095p Maastricht),
spinnenweb:
spenəwɛp (Q095p Maastricht),
spinneweb (Q095p Maastricht),
idiosyncr.
a spinneweb (Q095p Maastricht),
spìnnewep (Q095p Maastricht)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28981 |
spinnetje, driehoekige trens |
vlieg:
vlēx (Q095p Maastricht)
|
Handgeborduurde hechting in de vorm van een driehoek, toegepast als versterking van de uiteinden van plooi, zak of split, of een vliegvormig gestikt hoekje tegen het uitscheuren. [N 62, 41b; N 59, 57; MW]
II-7
|
29117 |
spinnewiel |
spinnewiel:
spenǝwil (Q095p Maastricht),
spinrad:
spenrāt (Q095p Maastricht)
|
Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I]
II-7
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
bast:
bas (Q095p Maastricht),
Endepols
bas (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
de bas (Q095p Maastricht),
WLD
bàs (Q095p Maastricht),
leven, het-:
WLD
’t leve (Q095p Maastricht),
schil:
sjil (Q095p Maastricht),
spint:
Endepols
spint (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
spi.nt (Q095p Maastricht)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
kijkgaatje:
kīēkgeetsje (Q095p Maastricht),
kijkgat:
kiekgaat (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kijkvenster:
(= raampje)
kiekvinster (Q095p Maastricht),
oog:
(= gaatje)
oug (Q095p Maastricht),
spion:
spion (Q095p Maastricht),
spionnetje:
spion(-neke) (Q095p Maastricht)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27817 |
spiraalboor |
snijboor:
snęjbǭr (Q095p Maastricht)
|
Stalen boorijzer waarbij tot op ongeveer tweederde van de schachtlengte twee spiraalgangen langs de schacht lopen. Het achterste deel van de schacht van een spiraalboor fungeert als kolf voor het inspannen in de kop van de boormachine. Een spiraalboor voert boorspanen automatisch af uit het boorgat. Zie ook afb. 117. [N 33, 150]
II-11
|
18088 |
spit |
kramer:
kriemer (Q095p Maastricht),
spit:
spit (Q095p Maastricht)
|
Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)] || kremertje, spit
III-1-2
|
22535 |
spitse eind van een ei |
kop:
koͅp (Q095p Maastricht)
|
Het spitse eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|