33589 |
spitskool |
chou-pain (fr.):
sjapeng (Q095p Maastricht),
Tuinders van het stadsdeel Sint Pieter gebruiken nog het woord sjöpping
sjöpping (Q095p Maastricht),
kool:
WLD
.... kuul (Q095p Maastricht),
spitskool:
spitskuul (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Endepols
spitskuul (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
WBD/WLD
spitskuul (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
spitskŭŭl (Q095p Maastricht),
WLD
spitskuul (Q095p Maastricht),
spitsmoes:
Endepols
spitsmoos (Q095p Maastricht),
suikermoes:
sókkermoos (Q095p Maastricht),
WLD
sókkərmoos (Q095p Maastricht)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
molmuis:
WLD
molmoes (Q095p Maastricht),
spitsmuis:
spitsmoes (Q095p Maastricht),
spitsmoos (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
spitsmōēs (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
veldmuis:
veldmoes (Q095p Maastricht),
Endepols
veldmoes (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22492 |
spitsroeden lopen |
door de roffel gaan:
door de roffel goon (Q095p Maastricht),
spitsroede(n) lopen:
spitsroede laopen (Q095p Maastricht)
|
Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grǭvǝ (Q095p Maastricht),
omgraven:
øm[graven] (Q095p Maastricht),
spitten:
spe ̝tǝ (Q095p Maastricht)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
eeuwig moes:
eeuwig moes (Q095p Maastricht),
schelk:
-
schelk (Q095p Maastricht)
|
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
Endepols
gaffel (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
chāfəl (Q095p Maastricht),
splitser:
splitser (Q095p Maastricht),
splitsing:
WLD
splitsing (Q095p Maastricht),
vork:
veurək (Q095p Maastricht),
vörrek (Q095p Maastricht),
vörrək (Q095p Maastricht),
eigen spellingsysteem
vork (Q095p Maastricht),
Endepols
vörk (Q095p Maastricht),
vörrek (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
WBD/WLD
vörrək (Q095p Maastricht)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25840 |
spon |
spon:
sp ̇on (Q095p Maastricht)
|
Stop waarmee men het vulgat van een vat kan sluiten. De opgave "bon" uit L 318 is volgens Claessen (pag. 2. 54) een verbastering van "bom". [N 35, 92; N 35, 93; add.; monogr.]
II-2
|
25842 |
spongat |
spongat:
sp ̇ongāt (Q095p Maastricht)
|
Het vulgat van een vat dat met een spon gesloten wordt. [N 35, 92 add.; N 35, 93 add.; monogr.]
II-2
|
25841 |
sponlap |
sponlapje:
sp ̇onlępkǝ (Q095p Maastricht)
|
Lapje of stukje doek dat wordt gebruikt om het spongat beter te doen sluiten. Volgens de respondent uit Q 101 was het doekje vettig om een goede afsluiting te krijgen. [N 35, 92 add.; monogr.]
II-2
|
25852 |
sponnen |
sponnen:
spǫnǝ (Q095p Maastricht),
versponnen:
vǝrsponǝ (Q095p Maastricht)
|
Vaten met behulp van een spon afsluiten. [N 35, 92]
II-2
|