19328 |
stijfkoppig |
dwars:
dweers (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
eigenwijs:
ijgəwies (Q095p Maastricht),
koppig:
köppig (Q095p Maastricht),
stijf:
stie.f (Q095p Maastricht),
stief (Q095p Maastricht),
stijfkoppig:
stiefköppig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
stug:
stuch (Q095p Maastricht),
stuurs:
stuurs (Q095p Maastricht),
tegen de draad in:
tege d⁄n dräöd in (Q095p Maastricht),
weigerig:
wijgerig (Q095p Maastricht),
zeer dwars:
zier dweers (Q095p Maastricht)
|
eigenzinnig, stijfhoofdig || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)] || stijfhoofdig
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
steifsəl (Q095p Maastricht),
stijfsel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
stijsel (Q095p Maastricht),
Dao is neet genóg stijfsel in de mansjètte
stijfsel (Q095p Maastricht),
samen met znd 7, 48
stɛi̯səl (Q095p Maastricht)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] || Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || stijfsel
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stijfsel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
stijfselpap:
stijfselpap (Q095p Maastricht),
stijfselwater:
steifsəlwaatər (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugelen:
stivbȳgǝl (Q095p Maastricht)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
27438 |
stijl |
montant:
montaŋ (Q095p Maastricht)
|
De verticale zijde van een raamwerk of van een deur. Zie ook afb. 169. [N 56, 129a; monogr.]
II-12
|
30015 |
stijve mortel |
droge specie:
dryx spēsi (Q095p Maastricht)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
stekǝ (Q095p Maastricht),
stikke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
stikkə (Q095p Maastricht)
|
Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
II-7, III-1-2
|
28975 |
stiksteek |
achtersteek:
axtǝrstēk (Q095p Maastricht)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
25212 |
stille regen |
fiezel:
fiezel (Q095p Maastricht),
motregen:
mòtrēēgə (Q095p Maastricht),
sijpelen:
⁄t siepelt (Q095p Maastricht),
stille regen:
stèlle rege (Q095p Maastricht)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34018 |
stilstaan |
hot-ju:
hǫt jy (Q095p Maastricht),
hu(j):
hȳ (Q095p Maastricht),
ju(j):
jȳ (Q095p Maastricht)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|