e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stijfkoppig dwars: dweers (Maastricht, ... ), eigenwijs: ijgəwies (Maastricht), koppig: köppig (Maastricht), stijf: stie.f (Maastricht), stief (Maastricht), stijfkoppig: stiefköppig (Maastricht, ... ), stug: stuch (Maastricht), stuurs: stuurs (Maastricht), tegen de draad in: tege d⁄n dräöd in (Maastricht), weigerig: wijgerig (Maastricht), zeer dwars: zier dweers (Maastricht) eigenzinnig, stijfhoofdig || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)] || stijfhoofdig III-1-4
stijfsel stijfsel: steifsəl (Maastricht), stijfsel (Maastricht, ... ), stijsel (Maastricht), Dao is neet genóg stijfsel in de mansjètte  stijfsel (Maastricht), samen met znd 7, 48  stɛi̯səl (Maastricht) de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] || Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || stijfsel III-2-1
stijfselpap stijfsel: stijfsel (Maastricht, ... ), stijfselpap: stijfselpap (Maastricht), stijfselwater: steifsəlwaatər (Maastricht) Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)] III-2-1
stijgbeugels stijgbeugelen: stivbȳgǝl (Maastricht) Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10
stijl montant: montaŋ (Maastricht) De verticale zijde van een raamwerk of van een deur. Zie ook afb. 169. [N 56, 129a; monogr.] II-12
stijve mortel droge specie: dryx spēsi (Maastricht) Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
stikken stikken: stekǝ (Maastricht), stikke (Maastricht, ... ), stikkə (Maastricht) Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] II-7, III-1-2
stiksteek achtersteek: axtǝrstēk (Maastricht) Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46] II-7
stille regen fiezel: fiezel (Maastricht), motregen: mòtrēēgə (Maastricht), sijpelen: ⁄t siepelt (Maastricht), stille regen: stèlle rege (Maastricht) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4
stilstaan hot-ju: hǫt jy (Maastricht), hu(j): hȳ (Maastricht), ju(j): jȳ (Maastricht) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10