e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stroopsoldaatje lektuitje: lèktūūtsjə (Maastricht), siroopje: sjruupke (Maastricht, ... ), sjrŭŭpkə (Maastricht) stroopsoldaatje; Hoe noemt U: In een papieren horentje gebakken stroop of rode suiker (affaire, stroopsoldaatje) [N 80 (1980)] III-2-3
stropdas das: das (Maastricht), ss. stropdas.  das (Maastricht), kravat (<fr.): kravat (Maastricht, ... ), krevat (Maastricht), Bijvorm kervat.  krevat (Maastricht), plastron (fr.): plastrón(g) (Maastricht), strik: Zie ook afb. p. 415.  strik (Maastricht), stropdas: Zie ook afb. p. 417.  ströpdas (Maastricht), zelfbinder: zelfbinder (Maastricht) das (doek) [ZND m] || das: halsdoek || kravat: herendas || plastron: platte brede das || strik: b) (heren)dasje || stropdas || stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)] III-1-3
stropoppen poppen: popǝ (Maastricht) Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ¬± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.] II-9
strosnijmolen hakselmachine: hēksǝlmašin (Maastricht) Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c] I-4
strovijl strooivijl: strȳvęjl (Maastricht) In het algemeen een vijl met een vrij grof bekapt blad dat plat of halfrond kan zijn. Strovijlen ontlenen hun naam aan het feit dat ze in bundels van 2 tot 16 stuks of meer in stro verpakt verkocht werden. Zie ook afb. 98. De strovijl is ook wel bekend onder de naam Duitse vijl (vgl. Vuylsteke, pag. 166). [N 33, 101; N 33, 86] II-11
strowalm walmstro: wāmstrō (Maastricht) Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b] I-4
strowis struuwis: strywęs (Maastricht) Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.] I-4
strozak matras: matras (Maastricht), paljas: paljas (Maastricht), veerwaore blij, totveer op ¯ne paljas kóste slaope  paljas (Maastricht), strozak: struuzak (Maastricht, ... ), struzak (Maastricht), Ze laogen op ¯ne struzak in de \"chambree\"¯t Gezin vroog de hiere die hun bezeukde ¯ne struzak  struzak (Maastricht) gevulde zak om op te slapen || Met stro gevulde matras (bulster, paljas, strozak) [N 79 (1979)] || strozak || zak met stro als matras III-2-1
struik (alg.) arbuste: arbuus (Maastricht), sierstruik  arbuus (Maastricht), fakke: fagke (Maastricht), fagke mv (Maastricht), struik: sjtroek (Maastricht), stroek (Maastricht, ... ), strōēk (Maastricht), struuk (Maastricht), struuk mv (Maastricht, ... ), strûuk mv (Maastricht), eigen spellingsysteem oe lang  sjtroek (Maastricht), Endepols  stroek (Maastricht, ... ), struuk (Maastricht), WBD/WLD  stroe.k (Maastricht), strōēk (Maastricht, ... ), WLD  stroek (Maastricht), strōēk (Maastricht, ... ), struikje: struukske (Maastricht, ... ) arbuste || De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)] || heester || struik [ZND m] || takkebossen, struiken (van een vogeltje) III-4-3
struikelen scharrebrikken: Glijden op een glijbaan.  selbrikke (Maastricht), slebrikke (Maastricht), schravelen: sjráávələ (Maastricht), strompelen: stroompele (Maastricht), stronkelen: stroonkələ (Maastricht), struikelen: strukele (Maastricht, ... ), struukele (Maastricht), struukələ (Maastricht) Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)] III-1-2