e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trapfundering trapjesfondament: trɛpkǝsfondament (Maastricht) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
trapleer keukentrap: keukentrap (Maastricht), trap: trap (Maastricht), trapledder: trapledder (Maastricht), traplèdder (Maastricht) trapleer [DC 39 (1965)] III-2-1
trapleuning leen: lēǝn (Maastricht), leun: lø̄n (Maastricht), leuning: lø̄neŋ (Maastricht) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
traploper loper: veur op de trap, de gaank  luiper (Maastricht), ¯n nuije luiper veur de trap  luiper (Maastricht) loper || smal kleed III-2-1
trapnaaimachine kledermakersmachine: klęjǝrmēkǝrsmǝšin (Maastricht) Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b] II-7
trappelen trampelen: trámpele (Maastricht), (Wandelen).  trampele (Maastricht), trappelen: trappele (Maastricht), trappələ (Maastricht) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trappist trappist: trappis (Maastricht), trappist (Maastricht), trappistin: trappistinne (Maastricht) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
traproede roede: rooi (Maastricht), rooie (Maastricht), rooj (Maastricht), rooje (Maastricht, ... ), De kopere roje van d¯n trap zitte get los  rooj (Maastricht) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] || metalen staaf of stang III-2-1
trechter trechter: treͅxtər (Maastricht), Drinke (of zoepe) wie ¯nen trechter Meziek door d¯n trechter, wie langer, wie slechter: slechte muziek  trechter (Maastricht), nog in het kinderspel van: Vogelmeister, sjiet in d¯n treister  treister (Maastricht) trechter [ZND 08 (1925)] III-2-1
trede pedaal: pedaal (Maastricht), trap: trap (Maastricht), trapper: trapǝr (Maastricht), trede: trĕj (Maastricht), trèj (Maastricht, ... ), tręj (Maastricht) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] II-7, II-9, III-2-1