30057 |
trapfundering |
trapjesfondament:
trɛpkǝsfondament (Q095p Maastricht)
|
Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a]
II-9
|
19710 |
trapleer |
keukentrap:
keukentrap (Q095p Maastricht),
trap:
trap (Q095p Maastricht),
trapledder:
trapledder (Q095p Maastricht),
traplèdder (Q095p Maastricht)
|
trapleer [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
19809 |
trapleuning |
leen:
lēǝn (Q095p Maastricht),
leun:
lø̄n (Q095p Maastricht),
leuning:
lø̄neŋ (Q095p Maastricht)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19755 |
traploper |
loper:
veur op de trap, de gaank
luiper (Q095p Maastricht),
¯n nuije luiper veur de trap
luiper (Q095p Maastricht)
|
loper || smal kleed
III-2-1
|
28892 |
trapnaaimachine |
kledermakersmachine:
klęjǝrmēkǝrsmǝšin (Q095p Maastricht)
|
Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b]
II-7
|
17958 |
trappelen |
trampelen:
trámpele (Q095p Maastricht),
(Wandelen).
trampele (Q095p Maastricht),
trappelen:
trappele (Q095p Maastricht),
trappələ (Q095p Maastricht)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23282 |
trappist |
trappist:
trappis (Q095p Maastricht),
trappist (Q095p Maastricht),
trappistin:
trappistinne (Q095p Maastricht)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19379 |
traproede |
roede:
rooi (Q095p Maastricht),
rooie (Q095p Maastricht),
rooj (Q095p Maastricht),
rooje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
De kopere roje van d¯n trap zitte get los
rooj (Q095p Maastricht)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] || metalen staaf of stang
III-2-1
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (Q095p Maastricht),
Drinke (of zoepe) wie ¯nen trechter Meziek door d¯n trechter, wie langer, wie slechter: slechte muziek
trechter (Q095p Maastricht),
nog in het kinderspel van: Vogelmeister, sjiet in d¯n treister
treister (Q095p Maastricht)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19463 |
trede |
pedaal:
pedaal (Q095p Maastricht),
trap:
trap (Q095p Maastricht),
trapper:
trapǝr (Q095p Maastricht),
trede:
trĕj (Q095p Maastricht),
trèj (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
tręj (Q095p Maastricht)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.]
II-7, II-9, III-2-1
|